Task-Based Language Teaching (TBLT) is het huidige dominante paradigma voor het vreemdetalenonderwijs in Vlaanderen en Nederland. Het begrip “taaltaak” kende een steile opgang die (in Vlaanderen althans) een tiental jaar geleden begon (ook al bestaat het al zo’n dertig jaar). Intussen zijn leerkrachten en leerlingen veelal vertrouwd met deze term – al hebben die de “taaltaak” zeker niet allemaal in het hart gesloten. Het woord “taaltaak” blijkt zelfs zoveel aversie op te roepen dat het in Vlaanderen alweer geschrapt werd uit de nieuwe leerplannen (van het KOV), ook al blijft het opzet van die leerplannen net hetzelfde. Een strenge evaluatie dringt zich op: wat zijn de deugden en ondeugden van dat task-based learning in de praktijk? Waarin ligt de meerwaarde ervan, en hoe kunnen of moeten we bijsturen of aanvullen?

Op deze plaats verschijnen geregeld verslagen en samenvattingen van wetenschappelijk onderzoek dat tot doel heeft leraren te helpen hun onderwijs effectiever te maken. De wetenschap die zich daarmee bezig houdt wordt cognitiewetenschap genoemd. Over wat we onder effectief onderwijs moeten verstaan, is hier ook een levendige discussie opgebloeid. Veel van de stukken op deze groepsblog gaan over onderzoeken die onder gecontroleerde (‘laboratorium’-) omstandigheden worden uitgevoerd. Daarbij kun je de vraag stellen in hoeverre die onderzoeken – hoeveel we daarvan ook kunnen leren – werkelijk bijdragen aan de praktijk van leraren. In dit stuk bespreek ik kakelvers onderzoek dat precies die vraag stelt.

Toetsing wordt helemaal kapot gemaakt, zegt Sam de Vlieger. Als zoveel docenten in deze periode is hij gefrustreerd over het niveau van de eindexamens, in zijn geval filosofie. Deze gedachte kwam eerder voorbij in een Onderwijsavond bij het NIVOZ en de daarop volgende dialoog met Dick van der Wateren over verwondering en vragen stellen. Hij vraagt zich hier af of toetsen niet anders zouden moeten. Als een spel bijvoorbeeld.

Dit stuk van Jan Bransen verscheen eerder op zijn eigen blog. Hij verwees ernaar in zijn dialoog met Jan Tishauser bij Didactief. Net als in zijn boek Gevormd of Vervormd? spreekt hij zich krachtig uit tegen de heersende instrumentele visie op onderwijs. Die boodschap vind je ook in mijn boek De Denkende Klas. Jan Bransen bestrijdt ook het idee dat er sprake is van een leerachterstand door Covid die met ‘effectieve interventies’ en de bak geld van het NPO moet worden weggewerkt. Dat geld kan veel beter worden besteed.

Ruben De Baerdemaeker (leraar Engels, Duits en Nederlands in Gent) schrijft hier over zijn lessen over het essay. Dit (Corona-)jaar liet hij zijn leerlingen zelf vragen stellen en essays schrijven, geïnspireerd door De Denkende Klas. Het verslag van deze lessenserie wordt afgewisseld met fragmenten uit essays die zijn leerlingen schreven.

“En wat als we nu weer eens gewoon gingen lesgeven?” Onder deze merkwaardige, en intrigerende, titel schreven Eva Naaijkens en Martin Bootsma twee boeken, een voor het po en een voor het vo. Ik moet bekennen dat ik door deze titel enigszins op het verkeerde been werd gezet. Ik verwachtte een vurig betoog tegen ontdekkend en onderzoekend leren en voor expliciete directe instructie (EDI), maar dat viel mee. Hoewel de auteurs er geen geheim van maken een voorkeur te hebben voor EDI, is hun boek zeker niet alleen daarop van toepassing. Het boek gaat niet zozeer over het hoe van lesgeven, als wel over hoe dat lesgeven mogelijk te maken, welke vorm ook onze voorkeur heeft. Anders gezegd, de boeken geven handreikingen om alles wat het lesgeven in de weg staat, weg te nemen. Daarin slagen ze zonder meer. Dat neemt niet weg dat zowel de titel als de inhoud bij mij vragen oproepen.

Onze school (mavo, havo, vwo) is in beweging, met de invoering van een veertig minuten rooster dit schooljaar, voorgenomen flexuren naast de vaste lessen (met keuzemogelijkheden voor leerlingen) en coaching van leerlingen. Met deze veranderingen wordt vooral een versterking van eigenaarschap en zelfregulatie bij leerlingen beoogd, met betrekking tot hun leerproces.
Het zichtbaar -en bewust- maken van dat leerproces wordt daarbij gezien als belangrijk middel. Inzichten uit meta-analyses van John Hattie (2015) zijn hierbij leidend. Hiermee sluit onze school aan in een lange rij van scholen die een soortgelijke ontwikkeling doormaken.
Dit hele proces roept geregeld vragen en discussies op. In praktische zin, maar ook met betrekking tot de vraag welke visie op mens en onderwijs nou eigenlijk aan deze veranderingen ten grondslag ligt. Hoe maken we zorgvuldige keuzes? Ik schreef hierover een stuk voor onze school; deze bijdrage is een bewerking daarvan. Inspiratie daarbij komt vooral uit vier blogs die Piet van der Ploeg schreef over het thema eigenaarschap.

Waarom moeten kinderen naar school? Kinderen geven als antwoord: ‘Omdat het moet’. Volwassenen raken door de vraag in verlegenheid. Zo opent Geert de Vries’ dissertatie, Het pedagogisch regiem. Groei en grenzen van de geschoolde samenleving (1993). Nut en noodzaak van scholen staan zelden ter discussie en het vermogen van scholen wordt sterk overschat. ‘School cannot compensate for society’. […]

In mijn vorige stuk over de niet genoeg te prijzen serie documentaires van omroep Human schreef ik dat wij leraren niet moeten wachten tot de politiek met oplossingen komt voor kansenongelijkheid in het onderwijs. We kunnen meer dan we geneigd zijn te denken. Daarover gaat dit stuk. Oplossingen Allerlei commentaren op de serie Klassen stellen […]

Anyssa is het symbool geworden van alles wat de briljante docuserie Klassen van omroep Human ons over het onderwijs vertelt. In het slotbeeld kijkt ze ons aan.
De listig dubbelzinnige titel van de docuserie slaat tegelijkertijd op de sociale ongelijkheid en op de ongelijke kansen in het onderwijs. Als mij een ding duidelijk wordt van deze veel geprezen serie, is het dat er niet één pasklare oplossing is voor de problemen die we voorbij zien komen. Weliswaar focussen de makers op latere selectie en gelooft wethouder Moorman oprecht dat dat de oplossing is; er is meer aan de hand. Veel meer.