
Een bericht uit migratieland Canada: “Canadese klaslokalen worden steeds diverser, en voor meer en meer leerlingen is het Engels of het Frans niet de eerste taal. Daarom is het belangrijk voor opleiders om te begrijpen hoe demografische verschuivingen invloed kunnen gaan hebben op hun onderwijspraktijk in de komende jaren”. Dit schrijft de Canadese docent en onderzoeker Lyle […]

Tijl Rood, directeur van basisschool de Verwondering, merkt het aan het teruglopend aantal bezoekjes van collega-professionals aan zijn school: vernieuwend onderwijs zit momenteel in de hoek waar de klappen vallen. Een lobby in de kolommen van NRC en Volkskrant is kennelijk goed aangeslagen. Waar ‘vernieuwers’ in de beeldvorming vijf jaar geleden de wind aardig nog meehadden, lijkt er nu opeens weinig van hun intenties te deugen.

In deze gastbijdrage manen Ronald Keijzer en Geeke Bruin-Muurling om voorzichtig te zijn met het toepassen van Expliciete Directe Instructie (EDI) bij kleuters. Eerder schreef Pedro De Bruyckere dat aan dit stuk, dat in iets andere vorm in ScienceGuide verscheen, een paar dingen rammelden. De lezer kan voor zichzelf bepalen in hoeverre dat juist is. Dit is overigens geen poging EDI in diskrediet te brengen, of het debat hierover te polariseren. Integendeel. Eerder schreef Liesbeth Breek een stuk waarin ze laat zien hoe EDI en onderzoekend leren in een lessenserie met elkaar gecombineerd kunnen worden en dat beide noodzakelijk zijn voor goed onderwijs.

In deze gastblog laat George Lengkeek zien hoe onderwijs en onderzoek in de praktijk kunnen worden verenigd. Jan Bransen bepleit om onderwijs en onderzoek als een twee-eenheid te zien en te praktiseren (zie zijn herblogde bijdrage van 26 april j.l.). Daar wil ik graag ‘van binnenuit’ bij aansluiten, door – vanuit mijn ervaringen – eerst te betogen dat er dan binnen de onderwijspraktijk ruimte nodig is om aan die twee-eenheid vorm te geven. Daarna zal ik aan de hand van een voorbeeld schetsen hoe binnen die ruimte methodologisch vorm gegeven kan worden aan de ook door mij gewenste twee-eenheid.

De coronacrisis is een enorme belasting voor het onderwijs dat het de laatste jaren al niet makkelijk had. Leraren, interne begeleiders en schoolleiders hebben in recordtijd alles uit de kast getrokken om de lessen zo goed mogelijk te laten doorgaan. Inspanningen die voor de toekomst – post-corona – een schat aan ervaringen en goede lessen kunnen opleveren. Lessen die niet alleen nuttig zijn in perioden waarin scholen geheel of gedeeltelijk gesloten zijn, maar die ook als reflectie dienen op het onderwijs als geheel. Wat is essentieel? Wat is niet nodig? Wat kan anders? Daarbij kun je denken aan de rol en de frequentie van toetsen, zelfstandig werken, samenwerken, de verhouding tussen kwalificatie, socialisatie en subjectificatie etc. Wij willen hier een beginnetje maken met de inventarisatie van die inspanningen en in het bijzonder de ervaringen die daarmee zijn opgedaan.
Op de website van het NIVOZ doen vier auteurs een oproep om te komen tot een nieuw discours over betekenisvolle onderwijswetenschap. De vraag is inderdaad ‘waartoe doen wij onderwijsonderzoek?’ stelt Jan Bransen op zijn blog janbransen.nl.Voor mij is het grootste probleem echter het bestaan van een geïsoleerde, onafhankelijke en zelfstandige onderzoekspraktijk. Zolang die praktijk blijft […]

Eigenaarschap is een buzzword in het onderwijs. Intussen is het in de praktijk even problematisch als populair. Het lastigst zijn de paradoxen van eigenaarschap. De paradoxen van eigenaarschap raken kernvragen van de pedagogiek. Ze vormen daarom bruikbare stof voor het oefenen van denken over onderwijs.
In deel 3 nu vat ik de problemen van eigenaarschap van leerlingen samen in een korte reconstructie die kan helpen teksten, tools en praktijken kritisch te analyseren. Ter toelichting gebruik ik de reconstructie in het kritiseren van de “ontwikkelcirkel”, een instrument dat eigenaarschap van leerlingen heet te bevorderen, en van enkele uitspraken van Sjef Drummen, de man achter het Agora-onderwijs. Zijdelings komt de Self Determination Theory ter sprake.

Jan Bransen schreef op zijn blog: Onder druk van de coronacrisis buigt het onderwijs zich op dit moment over het toetsen op afstand. Menigeen vraagt zich daarbij af hoe je dat veilig kunt doen, en dan denkt bijna iedereen aan hoe je fraude kunt voorkomen. Toetsen is blijkbaar vooral een kwestie van wantrouwen en veiligheid een kwestie van surveilleren. Ik vind dat vreemd. Waarom staan leraren en leerlingen tijdens het toetsen tegenover elkaar? Een veilig onderwijsklimaat vraagt om wederzijds vertrouwen. Dat zou toch ook voor het toetsen moeten gelden?

Kinderen en jongeren kunnen ons in deze bijzondere tijden, wanneer we goed naar hen luisteren, veel leren. Bijvoorbeeld waar het in het leven om gaat en waarom onderwijs belangrijk is. Ze mopperen misschien wel op school maar als het er op aan komt missen ze nu hun meester en juf, het contact, de aandacht en de zorg. Het echte contact in de klas blijkt onmisbaar en nauwelijks te vervangen door afstandsonderwijs. Kris van den Branden, medewerkers en studenten hebben een website opgezet waar ze jonge mensen essentiële vragen stellen, de5vragen.com. Hier zijn verslag.
Op maandag 27 januari hield Hester IJsseling haar lectorale rede Bezield en bezielend onderwijs. Pedagogiek van onderbreking en verbinding aan de Thomas More Hogeschool in Rotterdam. Volgens IJsseling zijn bezieling en onderbreking onderdeel van leraar-zijn. ‘Juist in momenten van frictie zit ruimte waarin kinderen kunnen verschijnen en waarin je kinderen kunt ontmoeten.’ Met haar lectoraat wil IJsseling praktijken ontwikkelen om met leraren stil te staan bij wat er gebeurt als ze onderbroken worden. Ook wil ze hen aanmoedigen om meer vanuit het hart en vertrouwen te gaan werken.