
Klassen – leraren aan zet
In mijn vorige stuk over de niet genoeg te prijzen serie documentaires van omroep Human schreef ik dat wij leraren niet moeten wachten tot de politiek met oplossingen komt voor kansenongelijkheid in het onderwijs. We kunnen meer dan we geneigd zijn te denken. Daarover gaat dit stuk.
Wie de serie nog niet heeft gezien, raad ik alsnog aan alle zeven afleveringen bij omroep Human terug te kijken. Ze zijn tegelijk spiegel en inspiratie voor iedereen in het onderwijs.
Oplossingen
Allerlei commentaren op de serie Klassen stellen oplossingen voor die een eind zouden maken aan de kansenongelijkheid in het onderwijs. De makers volgen onder andere de Amsterdamse wethouder Marjolein Moorman, die vurig pleit voor latere selectie. Het is maar de vraag of dat een voldoende oplossing is voor de kansenongelijkheid. Volgens de wethouder zorgt vroege selectie voor druk om te moeten voldoen aan verwachtingen die ouders en kinderen zelf hebben. Ik ben er beslist een voorstander van dat kinderen pas kiezen voor een onderwijsniveau dat bij hen past, wanneer ze een jaar of 14, 15 zijn. Maar ook dan kunnen ze die druk voelen. Er is meer nodig. En dat is vooral de manier waarop leraren en schoolleiders omgaan met selectie.
Daarvoor is het vooral ook nodig dat we een einde maken aan de idiote statusverschillen tussen cognitieve en praktische vaardigheden, tussen gymnasium en vmbo. Er gaan inmiddels meer jonge mensen naar de universiteit dan onze maatschappij kan gebruiken, en dat heeft weer een negatieve invloed op de kwaliteit van het onderwijs daar. Intussen is er een groot gebrek aan mensen die iets praktisch kunnen, die met hun handen werken, iets kunnen maken, kunnen verkopen, of die voor anderen kunnen zorgen. Dat zijn de mensen die onze maatschappij draaiende houden. Te veel universitair opgeleiden komen terecht in banen die op zijn best nutteloos en op zijn slechtst schadelijk zijn, omdat ze anderen, die echt wat kunnen, in de weg lopen. Minder academici en meer mbo-ers is wat we nodig hebben, zegt socioloog Rineke van Daalen op deze groepsblog.1Van Daalen, R. (2020). Lessen bij Klassen. Blogcollectief Onderzoek Onderwijs. https://onderzoekonderwijs.net/2020/12/08/lessen-bij-klassen/
Wie nog steeds denkt dat we in het onderwijs weinig mogelijkheden hebben om het anders aan te pakken, moet nog eens goed nadenken. Niets staat ons in de weg om ons onderwijs naar eigen inzicht in te richten. Echter, geen enkele oplossing zal werken als het onderwijs leerlingen — cognitief slim of praktisch slim — weinig te bieden heeft waarvoor ze zich willen inspannen; als de lessen niet interessant, relevant en uitdagend genoeg zijn.

Werk samen
In de eerste plaats – ik kan het niet genoeg benadrukken – werk samen, overleg, ga bij elkaar in de klas kijken, ga in andere scholen kijken, deel je ervaringen met je team, volg workshops en cursussen en lees artikelen of boeken die je verder kunnen helpen. Ik realiseer me dat dit in coronatijd niet eenvoudig is. Je hebt nu misschien (te) veel aan je hoofd en weinig energie over voor iets extra’s. Bekijk wat je nu kunt; en zodra alles weer een beetje normaal is, bekijk welke mogelijkheden je dan hebt om van anderen te leren.Misschien is het een idee met je team samen te werken met Stichting Leerkracht, die als motto heeft “Elke Dag Samen Een Beetje Beter”?
Ontwikkel je eigen lesmateriaal, als aanvulling op of vervanging van je methode. Dat is een hoop werk, maar je hoeft het niet alleen te doen, en je kunt er al je creativiteit en je eigen kwaliteitsnormen in stoppen. Er is weinig dat mij in mijn werk meer tevredenheid heeft gebracht dan dat.2Van der Wateren, D. (2017). Verwondering in de les. Blogcollectief Onderzoek Onderwijs. https://onderzoekonderwijs.net/2017/09/01/verwondering-in-de-les/
Differentieer
In commentaren op de serie hoorde ik kinderen verzuchten dat ze blij waren niet meer in de brugklas te zitten met kinderen die minder goed meekwamen. Zij pleiten daarmee impliciet voor gescheiden niveaus en tegen een verlengde brugperiode of een middenschoolachtige oplossing. Het zou interessant zijn eens te kijken naar onderwijssystemen waar kinderen niet zo extreem zijn gesplitst in niveau als in Nederland, of naar Nederlandse scholen die werken met een verlengde brugperiode. Hebben ‘snelle’ leerlingen daar ook zulke klachten?
De zere plek waar die kinderen de vinger op leggen is het gebrek aan differentiatie in de klas.3Hier kunnen wij vo-docenten veel leren van onze po-collega’s. Differentiatie is wat ze doen in de klas. Elke dag weer. Dus, ga eens kijken! Snelle kinderen moeten steeds wachten op langzame. Dingen die ze allang snappen worden eindeloos uitgelegd. De lessen zijn saai – we kennen hun klachten. De oplossing zit erin onze lessen moeilijk te maken (ik heb het al meermalen geschreven4Bijvoorbeeld in mijn boek De Denkende Klas (2020).). Ik zeg tegen leerlingen die klagen dat de les moeilijk is: “Als het makkelijk is, is het niet interessant. Dan leer je niets. Waarom zou je daar je tijd aan besteden?” Als je door hard werken iets moeilijks onder de knie hebt gekregen, kun je trots zijn op jezelf. Dat geldt bij sport, muziek, dans, en ook op school.

Differentieer in je lessen, zodat je de handen vrij houdt om kinderen met een achterstand extra aandacht te geven. Laat daarbij het tempo niet bepalen door de langzaamste leerlingen. De (op dat moment) snellere leerlingen gaan na een korte instructie zelfstandig aan de slag en hebben we onze handen vrij voor de leerlingen die nog niet zo ver zijn. Die laten we dus niet maar aanmodderen en steeds weer onvoldoendes halen. Sterker nog, leerlingen gaan pas verder met de stof wanneer ze die voldoende beheersen. Onze medeblogger Gerardo stelt in zijn boek ‘Wie is er bang voor wiskunde?’5Soto y Koelemeijer (2018).: “Een kind gaat pas verder met de stof als het voor dat onderdeel een 8 heeft gescoord.” Onmogelijk? Lees zijn boek en oordeel dan.
Moeilijk moet!
We zien in de serie heel mooi welke gevolgen onze verwachtingen hebben voor de ontwikkeling van onze leerlingen. Als die laag zijn, gaat een kind zich daarnaar gedragen. Het gaat onderpresteren, vertoont lastig gedrag of erger. Zijn onze verwachtingen hoog, dan zien we het kind boven zichzelf uitstijgen. Daarom moeten we het onze leerlingen niet te makkelijk maken. ‘Moeilijk moet’ schreef ook Heleen Wientjes.6Wientjes (2009). Wanneer we het onze leerlingen te makkelijk maken, doen we hen tekort. Ze gaan zich vervelen, met alle gevolgen van dien.
Er wordt in onze scholen veel getoetst. Teveel, als je het mij vraagt, en dat gaat ten koste van interessante en rijke lessen. Vraag je af hoe je ook met minder en anders toetsen een goed7of zelfs beter beeld kunt krijgen van de ontwikkeling van een kind, bijvoorbeeld door formatief lesgeven.8Sluijsmans & Kneyber (2018). Alweer geldt: denk zelf en samen met je collega’s na over verbeteringen die jullie zelf kunnen invoeren. Wees geen slaafse uitvoerder van beleid dat door anderen wordt bepaald.9Lees Het Alternatief. Minder (summatief) toetsen is bovendien werkdrukverlagend!
Rijke leeromgeving
Lees het boek ‘We moeten spelen’ van Rob Martens. Vraag je dan af hoe je je lessen zo kunt organiseren dat kinderen al spelend leren. Geef drukke (normale) kinderen de gelegenheid om uit te razen. Laat ze om de school rennen, tegen een bal trappen, in een hoekje van de klas wiebelen, dansen.
Zorg voor een rijke leeromgeving op school, plekjes waar kinderen zich kunnen terugtrekken met een boek, dieren in de klas (klassekonijn), tuin met groenten, fruit, beesten. Ga met de kinderen de school uit, de natuur in, naar musea, werkplaatsen, de dierentuin. Laat lezen een plezier zijn, geen saai vak. Laat kinderen veel lezen – geeft niet wat – zolang ze er maar plezier in hebben. En laat ze niet van alles wat ze hebben gelezen een leesverslag schrijven.
We kunnen een verlengde brugperiode instellen waarin ‘vmbo-ers’ naast ‘vwo-ers’ zitten. We kunnen talentklassen, tutorgroepen, dans-, theater-, schrijf-, science- en makerlabs, schoolbands, ateliers en nog veel meer opzetten. We kunnen in de loop van het schooljaar projecten organiseren die leerlingen stimuleren dieper te denken, zoals ik in mijn boek De Denkende Klas voorstel.10Van der Wateren, D. (2020). De denkende klas. Motiveer je leerlingen door samen met hen vragen te stellen en na te denken. LannooCampus.
Haal de ouders naar school. Niet een of twee keer per jaar op een ouderavond of oudergesprek, maar elke week. Houd avonden over opvoeding, over gezond leven. Help ouders die analfabeet zijn, of die geen Nederlands spreken met schrijf- en taallessen, invullen van papieren. Ja. Er zijn echt scholen die dit doen.
Pedagogische kwaliteit
Werk aan een goede relatie met je leerlingen.11Zie https://onderzoekonderwijs.net/2018/09/03/goede-lessen-vragen-om-een-goede-relatie-met-de-leerling/ Leraren in het vmbo weten vaak als geen ander dat het weinig zin heeft hun leerlingen de beginselen van zinsontleding bij te brengen voor ze een goede band met hen hebben. Vaak hebben die leerlingen ook nog een laag zelfbeeld, omdat ze terecht zijn gekomen in het ‘afvalputje’ van het onderwijs. “De eerste tijd ben ik vooral bezig hun vertrouwen te winnen en te helpen hun zelfvertrouwen op te bouwen,” hoor ik regelmatig van vmbo-collega’s. Dan gaat pedagogiek vooraf aan didactiek, aan ‘gewoon’ lesgeven.
Om die relatie op te bouwen moeten we in staat zijn goed met onze leerlingen te communiceren, vooral goed naar hen te luisteren; ons realiseren dat motivatie onze verantwoordelijkheid is, niet die van de leerlingen. Ons ook realiseren dat (in onze ogen) slecht gedrag een oorzaak heeft, die we kunnen onderzoeken in plaats van bestraffen.
Als ik in de serie de gesprekken van verschillende leraren, een mentor en een afdelingsleider met hun leerlingen vergelijk, valt me op wat een enorm verschil een goed gesprek kan maken. Wie goed naar een kind luistert, krijgt het hele verhaal te horen en kan wezenlijk bijdragen aan diens ontwikkeling. Wie weinig of niet luistert en vooral vanuit eigen vooronderstellingen met een kind praat, slaagt er niet in het kind verder te helpen. En dat kan frustrerend zijn, zoals we in de serie kunnen zien. De vraag bij alles wat we doen, zou moeten zijn: “Wat heeft dit kind nu van mij nodig?” die ik in het vorige stuk al noemde. En de beste manier om daarachter te komen, is het aan het kind zelf vragen.12De Jong, E., & Van der Wateren, D. (2020). Een goed gesprek. Van Twaalf tot Achttien, september.
De virtuoze leraar
Samengevat komt het er op neer dat leraren in hun werk virtuoos zijn, zoals Gert Biesta het noemt. Wij bewegen ons in drie domeinen, dat van de kwalificatie (kennis en vaardigheden die we nodig hebben om in de maatschappij te functioneren), sociale vorming en persoonsvorming. Het virtuoze zit erin dat we voortdurend keuzes maken en een balans nastreven tussen de drie dimensies. Zijn woorden uit 2013 zijn een profetische blik op de serie Klassen:
Denk bijvoorbeeld aan wat de druk op prestaties in het kwalificatiedomein kan doen met de persoon (subjectivering13Ofwel persoonsvorming.), en met een impliciete visie dat competitie het uiteindelijk altijd wint van samenwerking. Veel denken over effectief onderwijs, en ook veel onderzoek, kijkt slechts een-dimensioneel, en vergeet de complexe pedagogische dilemma’s die voortkomen uit het feit dat onderwijs tegelijkertijd op een aantal verschillende doeldomeinen is gericht.
Een virtuoze leraar denkt na over het doel van onderwijs en is geen blinde uitvoerder van het beleid van anderen:
Het gaat er in het onderwijs niet om dat kinderen leren, maar altijd dat ze iets leren, dat ze het met een bepaald doel leren, en dat ze het van iemand vinden. Dat laatste, de relatie, is cruciaal. Voor mij doet een leraar ertoe als leraar, als iemand die werkt in het domein van gezagsrelaties – niet macht – en die daar verantwoordelijkheid voor neemt.
Leraren moeten een praktische wijsheid hebben waardoor ze weten wat het doel is van hun handelen, waarom ze bepaalde keuzes maken.
Dit alles veronderstelt natuurlijk wel dat we de basiszaken op orde hebben, ons vak beheersen, dat we goed uitleggen en goede feedback geven. Nogmaals, kijk bij elkaar de kunst af. Ons onderwijsland is rijker dan je denkt. Alles wat ik hiervoor schreef, en nog meer, kun je op scholen in Nederland met eigen ogen zien. Het is prima om op studiereis naar Engeland te gaan, naar Finland of de VS, maar in eigen land zijn er genoeg scholen en leraren bij wie we inspiratie kunnen vinden en die ons kunnen helpen bij de verbetering van onze eigen school. Laten we elkaar inspireren
Biesta, G. J. J. (2018). De terugkeer van het lesgeven. Phronese.
De Jong, E., & Van der Wateren, D. (2020). Een goed gesprek. Van Twaalf tot Achttien, september. https://www.van12tot18.nl/een-goed-gesprek
Kneyber, R., & Evers, J. (Red.). (2013). Het Alternatief. Weg met de afrekencultuur in het onderwijs! Boom.
Martens, R. (2019). We Moeten Spelen. Wat onderwijs heeft aan een verkenning van de natuur. NIVOZ.
Sluijsmans, D., & Kneyber, R. (2018). Toetsrevolutie: Naar een feedbackcultuur in het voortgezet onderwijs. Phronese. Het boek kun je hier gratis downloaden https://toetsrevolutie.nl/wp-content/uploads/2016/11/Toetsrevolutie-WEB.pdf
Soto y Koelemeijer, G. (2018). Wie is er bang voor wiskunde? Amsterdam University Press.
Van der Wateren, D. (2020). De denkende klas. Motiveer je leerlingen door samen met hen vragen te stellen en na te denken. LannooCampus. Hier bestellen of bij bol.com.
Van Daalen, R. (2020). Lessen bij Klassen. Blogcollectief Onderzoek Onderwijs. https://onderzoekonderwijs.net/2020/12/08/lessen-bij-klassen/
Wientjes, H. (2009). Moeilijk moet! De hoogbegaafde leerling en het voortgezet onderwijs. Tijdschrift voor remedial teaching, 16(4), 14–19.
Voetnoten
