Herblogd van mijn blog bij de Onderwijscoöperatie:
Inleiding
Sinds de publicatie van ‘Het Alternatief’ in 2013 lijkt er een positieve wind te waaien in het Nederlandse onderwijs. Dit blijkt uit uitspraken van onderwijsfunctionarissen en beleidsnota’s zoals Onderwijs 2032 van staatssecretaris Dekker en de notitie Samen Leren. Deze ontwikkelingen suggereren dat leraren meer zeggenschap krijgen over de inhoud en praktijk van het onderwijs.
Tegelijkertijd zijn er plannen om de controle over de onderwijskwaliteit bij de overheid te centraliseren. De Onderwijsinspectie onderzoekt manieren om leerwinst en toegevoegde waarde te meten, zodat scholen beter kunnen worden beoordeeld. Hoewel dit een objectieve meting lijkt, roept ruim 30 jaar ervaring met dit systeem in de VS vragen op over de effectiviteit en rechtvaardigheid ervan.
Beleidsmakers en bestuurders richten zich vaak op cijfers zoals overgangen, Cito-scores en examenresultaten om onderwijskwaliteit te meten. Een alternatief is het meten van de leerwinst bij verschillende leraren, de zogenaamde ‘toegevoegde waarde’. Dit moet de bijdrage van leraren aan de ontwikkeling van een kind aantonen. Echter, dit idee wordt bekritiseerd omdat het onvoldoende rekening houdt met de complexiteit van onderwijs en de vele invloeden van buitenaf.
Economische bril
Hoewel het beleid positief klinkt, blijft er een economische bril op het onderwijs gericht. Beleidsnota’s benadrukken vaak het belang van onderwijs voor economische concurrentie en de arbeidsmarkt. Dit blijkt ook uit de nadruk op meetbare prestaties en hogere scores op internationale ranglijsten. Concepten als ‘levenlang leren’ worden vaak gezien vanuit economische voordelen, en termen als leerwinst en toegevoegde waarde zijn economische begrippen die hun weg naar het onderwijs hebben gevonden.
Critici stellen dat toegevoegde waarde modellen uit de VS hebben aangetoond dat deze benadering problematisch is. De betrouwbaarheid en validiteit van deze modellen zijn beperkt, en ze houden onvoldoende rekening met buitenschoolse factoren zoals sociaaleconomische status. Het gebruik van toegevoegde waarde modellen kan leiden tot onterecht ontslag van leraren en sluiting van scholen, zoals gebeurde in de VS.
Onderzoeken in de VS tonen aan dat slechts 1-14% van de resultaten van standaardtests kan worden toegeschreven aan leraren, terwijl de rest wordt beïnvloed door factoren buiten de school. Ondanks deze kritische bevindingen blijft de Onderwijsinspectie geïnteresseerd in het meten van toegevoegde waarde. Er is echter een groeiende lijst van wetenschappelijke publicaties die wijzen op de beperkingen en gevaren van deze benadering.
De inspectie is optimistisch over de toepassing van leerwinst en toegevoegde waarde, maar critici waarschuwen dat dit een doodlopende weg is. De Onderwijsraad stelt dat deze metingen waardevol kunnen zijn voor schoolverbetering, maar niet geschikt zijn voor oordelen over schoolkwaliteit.
In de VS hebben de nadelen van toegevoegde waarde modellen geleid tot fraude en onrechtvaardige beoordelingen van scholen en leraren. Deze ervaringen benadrukken de risico’s van een te grote focus op gestandaardiseerde testen en meetbare prestaties.
Alternatief
De invoering van toegevoegde waarde modellen in Nederland moet zorgvuldig worden benaderd, en er is behoefte aan een alternatieve benadering voor de beoordeling van leraren en scholen. Deze benadering moet betrouwbaarder, transparanter en eerlijker zijn dan het huidige systeem gebaseerd op toegevoegde waarde.
Lees het volledige artikel op Wij-leren.nl via deze link: https://wij-leren.nl/verleidingen-toegevoegde-waarde.php

10 januari 2015 


Trackbacks/Pingbacks
[…] staan in mijn bijdrage aan ‘Het Alternatief’ en op onze groepsblog (hier, hier en hier). Ze betreffen zowel de methode van toegevoegde waarde meten als de beperkte kijk op […]
LikeLike
[…] onderzocht de Inspectie de mogelijkheid om toegevoegde waarde te meten. Dat is om diverse redenen geen goed idee. Inmiddels heeft de Inspectie dat idee ook verlaten en werkt enthousiast mee aan de pilot […]
LikeLike