Overdenkingen rond Curriculum.nu 3 – gastblog

Dit voorjaar vond in de Tweede Kamer de tussentijdse politieke besluitvorming plaats over Curriculum.nu plaats, de grootschalige herziening van het curriculum van het primair onderwijs (po) en de onderbouw van het voortgezet onderwijs (vo). Voorafgaand aan de besluitvorming schreef Wim van de Hulst een tweetal overdenkingen over het projecthttps://atomic-temporary-39366367.wpcomstaging.com/2020/01/02/overdenkingen-rond-curriculum-nu-gastblog/ en https://atomic-temporary-39366367.wpcomstaging.com/2020/03/02/overdenkingen-rond-curriculum-nu-2-gastblog/
Terugblikkend op de besluitvorming en naar aanleiding van de eerste signalen over het vervolg heeft hij deze zomer een nieuwe uitgebreide analyse geschreven. De hoofdlijnen en conclusies van zijn analyse heeft Wim samengevat in dit blog
.

Hoewel de aandacht binnen de onderwijsgemeenschap de komende weken vermoedelijk vooral nog uit zal gaan naar vraagstukken rond het Coronavirus is het toch ook echt van belang om de curriculumdiscussie zorgvuldig te blijven volgen. Het gesprek over de koers en inhoud van ons onderwijs bevindt zich op dit moment naar mijn idee namelijk in een cruciale fase.

Vorig najaar, 10 oktober 2019, zijn de voorstellen van de ontwikkelteams van Curriculum.nu aan minister Slob aangeboden. De minister heeft vervolgens in december zijn reactie en zijn voorstellen voor het vervolgtraject in een brief aan de Kamer gestuurd. Toen was het dit voorjaar aan de Kamer om over deze voorstellen een (tussentijds) oordeel te vellen.  

Voorafgaand aan hun besluitvorming hebben de leden van de vaste Kamercommissie voor Onderwijs zich zeer uitgebreid laten informeren: Op 15 januari startte dit met twee technische briefings en een ‘ronde-tafel-debat’. Later in januari volgden nog twee dagen met hoorzittingen, waarin in totaal 36 mensen bevraagd werden door leden van de Kamercommissie. 
Op 5 maart volgde tenslotte het overleg in de Kamer. Tijdens dit debat bleek minister Slob verrast door de kritische opstelling in de Kamer. In zijn brief aan de Kamer van 10 juni kwam de minister echter tegemoet aan de belangrijkste wens van de Kamer. Hij liet weten de regie van het verdere traject grotendeels in handen te zullen leggen van een nog in te stellen ‘onafhankelijke wetenschappelijke curriculumcommissie’. 

Het is hoopvol dat de Kamerleden niet zijn meegegaan in de vaak holle retoriek van de PR-machinerie rond Curriculum.nu. Zij hebben zich zeer goed en uitgebreid laten informeren en er is toch een aanzet gegeven voor een potentieel goed vervolg. Van mijn kant vooral respect daarvoor.

Waarschijnlijk was de keuze voor het instellen van een wetenschappelijke Commissie simpelweg ook de enige keuze die op dit moment politiek en maatschappelijk haalbaar was. Maar tegelijkertijd is er nu wel een raar soort vacuüm ontstaan. Belangrijke keuzes wat betreft de voortgang worden nu in handen gelegd van een Commissie die eerst nog samengesteld moet gaan worden. Het kan dus nog alle kanten op. Het is een beetje als een ‘mystery guest’ die een feestje kan doen slagen, maar die evenzeer een grote deceptie zal kunnen blijken te zijn. Op zeer korte termijn zal er over de samenstelling van de commissie vermoedelijk meer duidelijkheid komen.

Een vreemde actie van de SLO…

Begin deze zomer, kort na de besluitvorming in de Kamer, gebeurde er echter iets vreemds. Hoewel de minister expliciet aan de Kamer had laten weten dat er in de bijgestelde vervolgaanpak “geen grootschalige ontwikkelteams ingesteld worden”, startte de SLO, vermoedelijk met instemming van het ministerie, toch al met de werving voor zulke teams. Nu is mij later verzekerd dat men wel degelijk eerst nog de adviezen van de nog in te stellen Commissie af wilde wachten, voordat deze werving eventueel echt afgerond zou gaan worden, maar de actie is toch wel pijnlijk. Het is immers juist de SLO die, als nationaal leerplaninstituut, hoe dan ook een belangrijke rol zal krijgen in het vervolgtraject. In verband met het gewenste te realiseren draagvlak (en het vertrouwen dat daarvoor gecreëerd moet worden) had de SLO toch beter de lijn van de politieke besluitvorming goed kunnen volgen.  

Maar mogelijk is hier sprake van dieper liggend probleem. Bij de keuze om te pleiten voor het instellen van een wetenschappelijke Commissie baseert de Kamer zich op een advies van de Onderwijsraad. Kern van dit advies was niet zozeer alleen het instellen van zo’n Commissie, maar vooral ook dat mede hierdoor een meer ‘dynamische’ opzet van de curriculumontwikkeling gerealiseerd zou kunnen worden. Het lijkt er op dat juist dit aspect van het advies op het ministerie en bij de SLO nog onvoldoende doorgedrongen is. Het lijkt dat men wel zegt “Oké, laten we die Commissie dan maar doen”, maar dat men ondertussen vooral gewoon snel af wil maken waar men mee bezig was. En dan het liefst zonder al te grote aanpassingen in de aanpak of in de benadering van het proces… 
Dat zou echter een fout en een gemiste kans zijn.

Mijn analyse

Getriggerd door die vreemde actie van de SLO ben ik vervolgens gaan nadenken over hoe het vervolgtraject er dan wel uit zou kunnen zien. Hierbij heb ik mij vooral gebaseerd op de standpunten die o.a. door vertegenwoordigers van verschillende vakverenigingen tijdens de hoorzittingen met de Kamercommissie naar voren zijn gebracht. 
Dit blijkt een zeer rijke bron van informatie te zijn. Waar tot nu toe de vraag “waar is dit allemaal nu eigenlijk voor nodig?” steeds onvoldoende onbeantwoord bleef, bleken de Kamerleden tijdens deze hoorzittingen – door een goede selectie van genodigden en een open en zorgvuldige bevraging – toch vrij goed een beeld boven water te krijgen van de wensen en noden die er in het veld spelen wat betreft het curriculum. 

Voor een precies beeld van mijn analyse verwijs ik uiteraard naar mijn uitgebreide tekst. Daarin besteed ik aandacht aan alle leergebieden van Curriculum.nu en bewandel ik een flink aantal (in mijn ogen relevante) zijpaden.

Het beeld dat uit mijn inventarisatie naar voren kwam, was echter opmerkelijk helder: In de verschillende leergebieden spelen hele verschillende zaken en een meer gedifferentieerde aanpak lijkt hoe dan ook noodzakelijk. Een aantal malen werd ook expliciet aangegeven dat de uniforme aanpak van het project tot nu toe soms contraproductief of vertragend had gewerkt. 
Hier en daar blijken ook zaken urgent die niet zozeer direct aan het curriculum gerelateerd zijn, maar waar problemen bijvoorbeeld liggen bij de examinering (Nederlands en de moderne vreemde talen) of vooral in de praktische randvoorwaarden (Bewegen & Sport en Kunst & Cultuur in het po bijvoorbeeld). Daarnaast bleek toch ook dat soms voor het po toch duidelijk een andere benadering wenselijk lijkt dan voor het vo. Met name bij de ‘meervakkige’ leergebieden Mens & Natuur en Mens & Maatschappij bleek men zich voor het po goed in een geïntegreerde benadering te kunnen vinden, terwijl voor het vo (met name voor de bovenbouw van havo en vwo) een vakgerichte benadering juist zeer bepleit werd. 

Duidelijk is in ieder geval dat het idee om weer negen uniforme ontwikkelteams in te richten (zoals dat deze zomer voorbarig geïnitieerd werd) de plank volkomen mis lijkt te slaan. De nieuwe Curriculumcommissie zal naar mijn idee een diversiteit aan (kleinere) ontwikkelgroepen en ‘themateams’ aan het werk moeten zetten. De aansturing moet hierbij zo zijn dat deze groepen enigszins dynamisch en flexibel kunnen opereren, zodat zij zich optimaal kunnen richten op het specifieke doel of thema waarvoor zij ingesteld zijn. En ook het op de juiste momenten betrekken bij het proces van vakdidactici, leraren, vakverenigingen en andere (externe) deskundigen, is vanzelfsprekend een essentieel en onmisbaar onderdeel binnen deze dynamische en flexibele aanpak. 
En het zal van de Curriculumcommissie de nodige (aan)stuurmanskunst vragen om te bewaken dat de samenhang voldoende behouden blijft en dat een goed evenwicht in het gehele project behouden blijft.

Heikele kwesties

Daarnaast bevestigde mijn inventarisatie dat er natuurlijk ook een aantal heikele kwesties is waar sprake is van echte dilemma’s, of waar de meningen gewoon erg sterk verdeeld liggen: De benadering van het jonge kind (vroege instructie of ‘wachten tot ze er aan toe zijn’) of de bekende controverse in de benadering van het rekenonderwijs bijvoorbeeld. Of nog vele malen fundamenteler: “Hoe staan wij in ons onderwijs nu precies tegenover het thema van de brede en meer generieke vaardigheden?”, een vraag die nog steeds onvoldoende beantwoord is en die als een nare kwelgeest steeds maar weer in de discussie blijft opduiken. 

Hier lijkt het wenselijk om (mogelijk zelfs in een soort ‘symposia’) vertegenwoordigers van de verschillende visies met elkaar in gesprek te brengen. Zo kan bekeken worden wat hier dan de beste vervolgkoers kan zijn. 
Opties voor zo’n vervolgkoers zijn mijns inziens dan globaal: hetzij het accepteren van diversiteit, hetzij het vinden van een compromis (of een soort van ‘best-of-both-worlds’), hetzij het besef dat een keuze uiteindelijk toch onvermijdelijk is. Van belang is in ieder geval dat de discussie open en transparant gevoerd wordt en dat niet een van de partijen zich buitengesloten voelt. ‘Draagvlak’ is naar mijn idee namelijk niet iets dat achteraf bevochten en gecreëerd zou moeten worden, maar het moet gedurende het proces kunnen groeien en ontstaan. 

De discussie in een breder perspectief

Uiteindelijk heb ik getracht de curriculumdiscussie ook in een breder perspectief van het gehele onderwijsbeleid te plaatsen. Niet alleen heb ik kort stilgestaan bij een aantal praktische kwesties (zoals bijvoorbeeld de positie van het beroepsonderwijs, dat er in het traject tot nu toe enigszins bekaaid van af gekomen leek te zijn), maar ik heb vooral ook gekeken naar de mogelijke diepere problemen van de onderwijsbeleids- en organisatiestructuur. Al langer leeft immers vrij breed de gedachte dat er aan de grote problemen in het onderwijs (zoals bijvoorbeeld de kwaliteitsdaling en het oplopende lerarentekort) meer fundamentele oorzaken ten grondslag liggen. 

Regelmatig wordt er zo onder meer gesuggereerd dat het wijzigen van de bekostigingssystematiek een uitweg zou kunnen bieden uit de scheefgegroeide verhoudingen. Het is immers een kwalijke zaak dat veel geld niet terecht komt op de plaats waar het bedoeld is, namelijk op de werkvloer. Dat moet inderdaad veel beter kunnen. 
Maar het echte probleem ligt denk ik dieper. 

Tijdens mijn analyse stuitte ik een aantal malen op politieke beleidstrajecten die op een bizarre manier naast elkaar bestaan. Zo hebben wij dit najaar bijvoorbeeld volgens de plannen dus mogelijk een Commissie Onderwijsbevoegdheden, een Curriculumcommissie en een Taskforce intensivering aanpak lerarentekort. Over “samenhang” gesproken! Maar ook bijvoorbeeld over het burgerschapsonderwijs blijkt naast Curriculum.nu nog een heel ander (afzonderlijk) politiek traject te lopen. Beslist onwenselijk, lijkt mij.

Nu heeft het politieke bestuur natuurlijk zijn eigen mores en regels. Dat besef ik ook wel. Maar je ziet hier vooral toch vooral ook die pijnlijke kloof tussen bestuur en praktijk, waardoor leraren en scholen zich door het politieke bestuur zo vaak onvoldoende gehoord (en daardoor onvoldoende erkend) voelen.

In een recente publicatie bekijkt Bram Verhelst deze thematiek vanuit een bestuurskundige invalshoek:

Bestuur en politiek lijken vast te zitten in denk- en organisatiepatronen, waar steeds meer weerstand tegen komt. Willen we anders over het onderwijs en het besturen daarvan nadenken, dan zullen we die patronen moeten doorbereken en echt out-of-the-box moeten gaan”.

Hij werkt in zijn boek een perspectief uit om naar ‘goed bestuur’ te kijken vanuit een centrale gedachte van de “intrinsieke betekenis van sociale praktijken”. Hij komt via een soms wat abstract-filosofische analyse tot de eenvoudig klinkende conclusie

dat een goede bestuurder zich niet focust op regels, protocollen en procedures, maar dat die bezig is met wat goed is aan de sociale praktijken waar hij of zij zich in mengt. Een goede bestuurder in het onderwijs is bezig met goed onderwijs, een goede bestuurder in de zorg is bezig met goede zorg. En beide zijn ze niet bezig met iets anders.”

Laat de leraren over de inhoud gaan

Ik denk dat Verhulst de spijker op zijn kop slaat. Er is inmiddels in het onderwijsbeleid (en overigens niet daar alleen) een overlegstructuur ontstaan waar bestuur en beleid vervreemd lijkt van de praktijk. In het onderwijs zijn het met name ook de sectorraden die zich een positie aangemeten hebben waarin zij niet langer alleen allerlei praktische en financiële zaken coördineren ten behoeve van de onderwijsinstellingen die zij vertegenwoordigen. (Dat is immers de mooie en schone taak die hun bestaan rechtvaardigt…) Nee, zij hebben zich een positie aangemeten waarin zij beleid initiëren en over dit beleid – zogenaamd “namens het veld” – standpunten innemen en vaak zelfs ongegeneerd het overleg domineren.

In mijn analyse sta ik vrij uitgebreid stil bij het concrete voorbeeld van de wijze hoe de VO-raad via de ‘achterdeur’ van Curriculum.nu zijn visie wat betreft een meer flexibele toetsing en examinering tracht te promoten. Los van het feit dat dit, in mijn beleving in ieder geval, op een enigszins ‘slinkse’ wijze gebeurt, is de vraag denk ik veel belangrijker of het überhaupt aan de VO-raad is om op zo’n manier sturend en beleidsinitiërend bezig te zijn. En het antwoord moet vrij stellig ontkennend zijn denk ik.

Hier stuiten we denk ik op de kern van de problematiek van de misère in het overleg en de besluitvorming over het onderwijs. Laat de leraren en de scholen toch over de inhoud en de vorm van het onderwijs gaan. Dit mag en moet niet gebeuren door bestuurders en beleidsmakers die vervreemd zijn van de praktijk en van de mensen op de werkvloer. 

Hoop en zorg

Toch ben ik zelf optimistisch over (de mogelijkheden voor) het vervolg. Ik heb in mijn tekst niet voor niets de hoorzittingen van de Kamercommissie steeds als belangrijkste leidraad gekozen. “Een goede bestuurder in het onderwijs is bezig met goed onderwijs” citeerde ik net Bram Verhulst al. 

En precies dat was het wat de Kamerleden deden! “Wat vindt u dat er moet gebeuren?”, “Hoe ziet u dat…?” was steeds de teneur van hun open en zorgvuldige vragen aan de genodigden. Dankzij die aanpak heb ik denk ik, ondanks ongetwijfeld de nodige onvolkomenheden, in mijn analyse ook een redelijk goed beeld kunnen schetsen van hoe het verder zou moeten met de curriculumdiscussie. Gewoon: “…bezig zijn met goed onderwijs”.

Er ligt dan wel een opdracht voor de vakverenigingen en andere lerarenorganisaties om zich nu eindelijk goed te verenigen en zich samen sterk te maken. Hoe mooi zou het niet zijn als er met een samenwerking van de vakverenigingen uit het vo en het Lerarencollectief uit het po een sterke nieuwe speler in het debat zou kunnen ontstaan: Een “Breed Inhoudelijk Overleg Onderwijsorganisaties”. Gewoon: “…bezig zijn met goed onderwijs”.

En de beslissing van de Kamer om niet verder te willen gaan met doorgeslagen bestuurderscultuur van Curriculum.nu is in mijn ogen een dappere en belangrijke keuze geweest. Laten we dit niet onderschatten! Goed luisteren naar de beroepsgroep en dan ruimte geven aan het werken aan goed onderwijs. Dat was de boodschap van de Kamer. 
En mogelijk is die boodschap bij het ministerie op dit moment nog onvoldoende doorgedrongen, maar hij biedt zeker wel hoop voor de toekomst.

Toch is er ook reden tot zorg: De beroepsgroep moet zich dan eindelijk ook eens als een sterke eenheid willen en durven presenteren. Juist nu met de curriculumherziening is er de kans om de discussie over de inhoud en over de vorm naar ons toe te trekken. 
Maar dat vereist op sommige punten ook een wezenlijk andere opstelling van de leraren en hun organisaties. Wij moeten ons niet langer gedragen als een stel kleine kleuters die in de zandbak ruziën om wie het schepje mag vasthouden en wie het emmertje. Daarmee komen we er echt niet. 
Laten we ons van de goede kant tonen, zoals tijdens de hoorzittingen met de Kamercommissie. En gewoon: “…bezig zijn met goed onderwijs”. 
Daar zijn we immers voor. Daar zijn wij immers voor…


De volledige tekst van de analyse vindt u hier: 
Wim van de Hulst, Hoe nu verder met de curriculumherziening? Een analyse…, 31 augustus 2020.

gastblogger's avatar

8 Reacties naar “Overdenkingen rond Curriculum.nu 3 – gastblog”

  1. Onbekend's avatar

    Bewonderenswaardig hoe precies en uitgewogen Wim blootlegt wat gaande is en alle mogelijkheden verkent.

    Like

    • Onbekend's avatar

      Dank Huub!
      Ik neem aan dat jouw reactie wel vooral slaat op mijn uitgebreide tekst. Daarin heb ik inderdaad heel erg mijn best gedaan een breed en afgewogen beeld te schetsen. Ik hoop dat veel mensen toch wel de moeite nemen om ook die langere tekst te bekijken. Al is dat bij elkaar dan wel een ‘klein boek’ geworden…
      Wim

      Like

  2. Onbekend's avatar

    Interessante analyse van wat gaande is, tegelijk trap je m.u. in de valkuil van ‘het politieke’ door simpelweg aan te geven: “we willen gaan voor goed onderwijs” zonder dat duidelijk is wat dat ‘goed’ inhoudt, want daar draait het natuurlijk om. Tegelijk vind ik de stelling, het standpunt, dat ‘de beroepsgroep moet gaan over vorm en inhoud’ iets te snel gesteld. Ja: hoe het werkt in de klas en hoe de inhoud verdeeld is, prima. Maar als het gaat om de vraag: waar gaan we heen met dat VO? kun je die vraag niet aan alleen de beroepsgroep over laten. Het VO leidt namelijk voor ‘iets’ op: het WO of het HBO, net zoals het PO opleidt voor het VO. Dus de vraag is: als we dat gehele traject beschouwen, wat zijn dan de variaties die we aantreffen en hoe bouwen we daar passend onderwijs voor? ‘Passend’ is hier niet alleen voor de kids die ergens moeite mee hebben, maar juist ook voor de diversiteit die we in de klas aantreffen: nieuwsgierig of niet, gedreven of niet, betrokken of niet, etc. Alle varianten komen voor. En tegelijk is er een ‘doel’ dat WO en HBO heet. Daar worden capaciteiten en kennis gevraagd die voorbereid en ingesleten moeten worden in PO en VO. Dus er is wel degelijk een lange termijn doel. het doel is niet (zoals nu toch vaak gemerkt wordt): ze moeten slagen voor hun VO. En misschien betekent het in ogenschouw nemen van het gehele, lange, onderwijstraject wat we voor ogen hebben, dat we ook anders naar ‘overgangen’ en examinering moeten kijken. Het centraal schriftelijk is een groot goed, maar echt niet meer adequaat: het VO richt zich teveel op het behalen van die toetsing (daar zal vast niet iedereen zich in herkennen). Misschien dat die lange trajectvisie ook wel betekenis heeft voor de discussie die je aanstipt over de ‘smalle’ benadering van onderwijs of de ‘brede’ vaardigheden (die eigenlijk helemaal niet zo breed zijn, maar kinderen/lerenden andere instrumenten geven om ‘lerend’ te kunnen zijn). Ook daar zal een evenwicht gevonden moeten worden die af kan hangen van ‘waar zit dit kind in zijn/haar ontwikkeling?’. Misschien is de generieke benadering ook wel op z’n eind, misschien met een deel van de eindtoetsing ook wel gaan over de bereikte ‘brede vaardigheden’, misschien moet er op een gedifferentieerde manier meer aandacht naar taal en rekenen (waarvan we weten dat ze fundamenteel zijn).
    In die zin: ja, de leraren moeten het voor het zeggen hebben, maar: de stip op de horizon moet een gedeelde stip zijn, zodat ieder weet wát te bereiken met het gegeven onderwijs. En die stip, daar lijken me andere deskundigen aan bod te moeten komen dan de leraren, die stip hangt af van de geformuleerde doelen in het gehele onderwijstraject.
    Tenslotte: de OECD ziet dat de veranderende beroepspraktijken ook ‘andere’ beroepsbeoefenaren vraagt. Zeker, kennis hoort daar bij, maar leren-leren, open staan voor verandering en jezelf aansturen horen daar ook bij. Zowel in het HBO als ook in het WO.

    Like

    • Onbekend's avatar

      Beste Ron, Dank voor de reactie!
      Mijn vraag is echter: Heb je ook mijn uitgebreide analyse gelezen (via de link onderaan)?
      Dit blog is slechts een samenvatting op hoofdlijnen. Ondanks dat ik in mijn uitgebreide studie (waar ik anderhalve maand mee bezig ben geweest) wel degelijk op een aantal punten aangeef hoe dat “goed onderwijs” er dan uit zou moeten zien (of beter gezegd: hoe dat tot stand zou kunnen komen), denk ik dat ik in die tekst ook voldoende bescheiden ben dat ik het ook niet allemaal precies weet. Maar verder bouwen vanuit de goede en diverse inbreng die tijdens de hoorzittingen met de Kamercommissie is gegeven, lijkt mij in ieder geval een goed heel goed uitgangspunt. En wat mij betreft vooral het uitgangspunt om (eindelijk) goed met elkaar in gesprek te gaan. Ook over de onderwerpen die jij in jouw reactie nu benadrukt (zoals ‘wensen/eisen’ van het vervolgonderwijs en vanuit de latere beroepsuitoefening).
      En je hebt gelijk dat leraren het niet helemaal alleen voor het zeggen moeten krijgen. Maar dat is dan wel weer helemaal het andere uiterste van het gevoel dat ze nu hebben, dat ze behoorlijk buitenspel staan (overigens mede door hun eigen verdeeldheid, zoals ik ook schrijf).
      Wim

      Like

      • Onbekend's avatar

        Dag Wim,
        nee, dat had ik niet eerlijk gezegd. Maar dat scannende kom ik dit tegen:
        “Een belangrijk probleem in dit verband is bijvoorbeeld het gegeven dat de discussie over het veronderstelde belang van de zogenaamde ‘21th-century-skills’ in Nederland nooit echt goed gevoerd is. In de voorstellen van Curriculum.nu is (hoewel al veel minder dan eerder bij Onderwijs2032) nog steeds, als een soort onontkoombaar leidmotief, op allerlei niveaus dit idee terug te vinden van het belang van brede en generieke vaardigheden. Anderen daarentegen stellen het belang, of zelfs het bestaan van dit soort vaardigheden – laat staan de mogelijkheid ze te onderwijzen, juist stellig ter discussie. Om verder te komen moeten we de discussie hierover toch wel een keer met elkaar aan durven gaan. Dit is heel urgent.”
        Het klopt dat die 21th net zo goed 19th eeuwse vaardigheden genoemd kunnen worden, maar uit mijn praktijk kan ik je aangeven: ze bestaan wel degelijk. En: mijn studenten in het HBO hebben ze keihard nodig om ‘goed’ te landen in een beroepspraktijk. Dat ze met onderzoek misschien moeilijk aan te tonen zijn of dat ze niet te ‘onderwijzen’ zouden zijn is onzinnig: dan is er nog geen effectief instrument ontwikkeld. Hierin zit een groot deel van de angel van de discussie volgens mij: moeten we dat nou wel of niet ‘onderwijzen’? Hoort het wel/niet thuis in ons curriculum? Op het hbo hebben we grote moeite de studenten uit de havo-stand te halen (oneerbiedig, sorry) en om taal/rekenen én schrijven te verbeteren. Het zou daarom goed zijn het gesprek over wat het VO zou moeten willen bereiken over de volledige kolom te trekken en die niet te beperken tot het VO als ‘doel’. Ik heb niet zo veel aan een student die bij wijze van spreken een 8 voor natuurkunde heeft, maar geen beeld heeft waar die natuurkunde een rol in speelt. De huidige eisen van SLO voor VO zouden in theorie goed moeten aansluiten op het hbo, maar daar zit toch nogal een gat tussen. Ik denk dat daar het ‘teaching for the test’ aan ten grondslag ligt: alle ‘softe’ vaardigheden (analytisch, kritisch, onderzoekend, etc) worden niet getoetst en daarmee grotendeels achterwege gelaten in het opleiden van die leerlingen (en daarmee doe ik de goeden tekort, excuus). Erg jammer.
        Het gesprek zou moeten gaan over de gehele lijn: wat willen we bereiken met die kinderen en wat hebben ze daarvoor nodig? Honoursprogramma’s op wo en hbo laten zien dat studenten prima in staat zijn allerhande noodzakelijke vaardigheden voor kritische beroepsuitoefening te ontwikkelen, of dat nou in wetenschap of beroepspraktijk is. Dus waar moet dat beginnen? En hoe voeren we dat gesprek? In Rotterdam werken we met 35 VO-instellingen en mbo-instellingen om die aansluiting te versterken, dat zou toch eigenlijk niet nodig moeten zijn? In die zin focust het VO misschien teveel op zichzelf, te veel op ‘vakjes’ (sorry) en te weinig op het geheel.
        En als we dan die lijn van onderwijzen doortrekken tot het (voorlopig) eind in het HO, dan geven we docenten daarna de randvoorwaarden en kunnen ze via Docent OntwikkelTeams zelf aan de slag over het hoe en waarmee. Adam Handelzalts heeft daar een prima opzet voor ontwikkeld in zijn PhD.

        Like

      • Onbekend's avatar
        Wim van de Hulst 3 september 2020 bij 11:33

        Hallo Ron,
        Ik denk dat we het niet eens zo heel erg oneens zijn. Het citaat dat jij aanhaalt, na het ‘scannen’, is eind blz. 10. Maar bijv. op bladzijde 18 wijs ik juist op het belang van aansluiting met het vervolg (onderwijs en praktijk). [Ik verwijs bijvoorbeeld naar het “T-model” (vanwege de T-vorm: brede kennis, gecombineerd met verdieping)].
        Ik constateer vooralsnog dat er vooral heel verschillend gedacht wordt over (o.a.) de brede vaardigheden. Kernpunt van mijn betoog is dat we dus eerst dat gesprek goed moeten voeren. Zodat iedereen elkaar misschien ook beter gaat begrijpen. Zolang dat onvoldoende gebeurt zullen de ideeën over het curriculum ook blijven botsen. Ik stuur vooral aan op de constructieve dialoog.
        Maar op onderdelen zal er waarschijnlijk ook altijd (enig) verschil in inzicht blijven. Dat moeten we dan ook respecteren. Maar dat dan toch ook wel (transparant!) een goede plaats geven in het debat en beleid.

        Like

      • Onbekend's avatar

        Ha! ja die T kennen wij ook en daar gaat steeds minder de discussie over, in positieve zin dan. De (beroeps)praktijk vraagt gewoon om studenten (uit het HO dan in mijn geval) die daarmee uit de voeten kunnen, liefst zo goed mogelijk. Ja: vakkennis (disciplinaire kennis) is heel belangrijk, maar je eigen discipline kunnen plaatsen in een maatschappelijke/beroepsmatige context is minstens zo belangrijk. In die zin, lees ik in jouw stuk (ik ben nu wat verder met scannen :-)) zou het betrekken van leerlingen (via LAKS) op basis van een mooie pyramide-gespreksmodel een heel goede zaak zijn. Al was het alleen maar om te zorgen dat je onderwijs landt bij je leerlingen. In het HO is het ook steeds gebruikelijker om bij onderwijsvernieuwing studenten te betrekken: waardevolle ervaringsdeskundigen.
        Over die T nog: ik wel eens voorgesteld om het landelijk examen op te doeken en te vervangen door de schoolexamens met een externe lezer en dan landelijk de softe skills te toetsen, ook met een 2e externe beoordelaar. Lijkt me zo leuk om dat soort gesprekken met leerlingen te voeren! Moet je wel voorbereiden gedurende hun 5-6 jaren op havo-vwo. Ik heb 6 jaar havo gedaan (!) en niemand heeft me dat ooit gevraagd, maar uiteindelijk bleek het van belang voor vervolgstudie en alles wat daar omheen hing. Zie ook Biesta, kun je daar mooi in meenemen. Overigens kost ons dat op ons hbo ook nog moeite: docenten zijn het niet gewend, maar leren op termijn de successen daarvan zien bij hun studenten: zelfstandiger, onderzoekender, kritischer, communicatiever, etc. heerlijk werk toch onderwijs?
        Als voormalig architect ontwerp ik graag onderwijs met ‘kennis van onderwijs’ als materiaalkennis, maar idem ‘gedrag studenten’ of ‘gedrag docenten’ hoort daar als materiaalkennis bij….
        Groet!

        Like

      • Onbekend's avatar
        Wim van de Hulst 3 september 2020 bij 11:55

        Ha, Ja. Laten wij ons gesprek hier afronden. (Misschien moeten we het een keer bij een kopje thee of koffie voortzetten…).
        Er is nog één punt dat ik wil noemen. Het gaat nu om de curriculum-discussie. Veel van die goede zaken die jij voorstaat laten zich lastig vangen in kerndoelen e.d. Daar zit ook een deel van het probleem. Het (formele) curriculum moet m.i. vooral ruimte bieden dat leraren in verschillende contexten er zo goed mogelijk hun onderwijs mee kunnen verzorgen. Het te veel ‘opleggen’ van een bepaalde insteek kan ook contraproductief werken.
        Nogmaals dank voor je reacties!

        Like

Geef een reactie of deel je eigen ervaringen. Graag met je volledige naam en achternaam ondertekenen, geen pseudoniemen. Anonieme reacties worden verwijderd.