Voorkennis maakt het verschil

Leerlingen hebben niet allemaal dezelfde voorkennis. En die hebben ze wel nodig. Door je directe instructie op te bouwen, kun je de kloof overbruggen.

Deze blog vind je in verkorte vorm in het aprilnummer van Didactief.

De Amerikaanse psycholoog David Ausubel schreef in 1968: ‘De meest invloedrijke factor voor leren is dat wat de lerende al weet.’ Wat we leren, moeten we volgens Ausubel onderbrengen in wat we al weten. Deze kennis zit in ons langetermijngeheugen, in de vorm van schema’s: een soort mentale raamwerken of kapstokken, waaraan de nieuwe informatie opgehangen wordt. Zonder kapstokken kunnen we die nieuwe informatie nergens aan ophangen. Dit noemde hij een advance organizer. Een organizer, volgens Ausubel, is meer algemeen, meer abstract en meer omvattend dan wat er geleerd moet worden.

Deze schema’s zijn hiërarchisch georganiseerd van algemene naar steeds specifiekere begrippen. Nieuw te leren kennis wordt ingevoegd in de bestaande structuren (assimilatie; nieuwe kennis en ervaringen worden ingepast in bestaande structuren in onze hersenen) en verandert deze tegelijkertijd ook (accommodatie; nieuwe kennis en ervaringen zorgen dat de structuren in onze hersenen worden aangepast). Een leerling die de steden van Nederland al kent en nu aan de slag gaat met de landen van Europa, voegt die landen toe aan zijn kennisschema met topografische kennis (assimilatie). Daarnaast past hij dit schema aan, doordat hij bijvoorbeeld nu inziet dat Nederland een relatief klein land is (accommodatie). Zo is leren een continue wisselwerking tussen dat wat iemand al weet en dat wat iemand leert.

Soms wordt dit assimilatietheorie genoemd:

(bron: https://www.learning-theories.org/doku.php?id=learning_theories:assimilation_theory)

En soms subsumptietheorie:

Het belang van voorkennis bleek onlangs weer toen ik een e-mail kreeg van een onderzoeker, met het verzoek om eigen onderzoeksresultaten te delen. De afzender was de eerste auteur van een meta-analyse over de effecten van voorkennis in een bepaald vakgebied (domeinspecifieke voorkennis) op verder leren in dat gebied. Of ik resultaten had waarmee zij hun analyse verder konden uitbouwen? Het manuscript is nog niet gepubliceerd, dus ik kan geen namen en cijfers noemen. Maar ik vind het onderzoek zo nuttig dat ik graag de belangrijkste conclusies deel.

Ten eerste hebben de onderzoekers een zeer sterke positieve correlatie gevonden tussen de voorkennis van leerlingen en hoeveel ze leerden (hoe meer voorkennis, hoe beter ze leerden). Maar zoals ik altijd waarschuw: een correlatie tussen twee dingen is geen bewijs van oorzaak en gevolg; dat er een correlatie is tussen wolken en regen, betekent niet dat regen wolken veroorzaakt. Toch konden de onderzoekers een oorzakelijk verband aantonen, dankzij het vele gerandomiseerde onderzoek met een controlegroep. Met andere woorden, meer voorkennis leidde wel degelijk tot meer leren.

Nog interessanter zijn de bevindingen over het compenserende en het mattheuseffect van voorkennis. Wanneer leerlingen met weinig voorkennis meer nieuwe kennis opdoen door instructie dan hun leeftijdsgenoten, worden de verschillen tussen beide groepen kleiner. De verkleining van de kloof tussen de prestaties dankzij instructie heet het compenserende effect. Maar als leerlingen met meer voorkennis ook nog meer nieuwe kennis verwerven dan hun leeftijdsgenoten, worden de verschillen juist groter. Dit heet het mattheuseffect.

(bron: https://didactiefonline.nl/artikel/d-translate )

(bron: https://bendlearningcenter.com/The-Matthew-Effect.htm?m=99&s=726&id=3)

De onderzoekers laten zien dat het compenserende effect vooral voorkomt bij instructie die lage cognitieve eisen stelt aan de leerling (feiten onthouden en automatiseren, bekende procedures volgen, oefenen met routinematige oplossingen). Het mattheuseffect zien ze juist vooral bij instructie met hoge cognitieve eisen: verbanden doorzien, analyseren, verklaren en conclusies trekken (Stein en Smith, 1998). Dit is gemakkelijker voor leerlingen met meer voorkennis (zie hoofdstuk over 20 van Op de schouders van reuzen; Kirschner, Sweller en Clark, 2006).

In wezen zijn deze resultaten een regelrecht pleidooi voor goede directe instructie. Leerlingen met weinig voorkennis profiteren van instructie met lage cognitieve eisen, doordat die minder ruimte kost in het werkgeheugen. De beschikbare ruimte kan dan gebruikt worden om de nieuwe kennis op te doen, te interpreteren en uit te werken. Bij leerlingen die wel veel voorkennis hebben, zorgen hoge cognitieve eisen voor ‘wenselijke moeilijkheden’ (desirable difficulties, Bjork en Bjork, 2014). Deze dagen hen uit om hun kennis te verdiepen en uit te breiden. Leerlingen met weinig voorkennis beschikken niet over de voorwaarden om dit te doen.

Slotsom: als leraar kun je de prestatiekloof tussen je leerlingen verkleinen door goede directe instructie. Zo geef je ze eerst een stevige kennisbasis (en zorg je voor een compenserend effect), voordat je overstapt op instructie met hogere cognitieve eisen. Laat ze eerst leren, dan begeleid oefenen, dan vrij oefenen en misschien pas daarna zelf ontdekken.

Ausubel, D. P. (1968). Educational psychology: A cognitive view. New York, NY: Holt, Rinehart and Winston.

Bjork, E. L. & Bjork, R. A. (2014). Making things hard on yourself, but in a good way: Creating desirable difficulties to enhance learning. In M. A. Gernsbacher, R. W. Pew, L. M. Hough, J. R. Pomerantz (Eds.), Psychology and the real world: Essays illustrating fundamental contributions to society (pp. 56–64). New York, NY: Worth Publishers.

Kirschner, P.A., Sweller, J., & Clark, R.E. (2006). Why minimal guidance during instruction does not work: An analysis of the failure of constructivist, discovery, problem-based, experiential, and inquiry-based teaching. Educational Psychologist, 41(2), 75-86.

Stein, M. K., & Smith, M. S. (1998). Mathematical tasks as a framework for reflection. Mathematics Teaching in the Middle School, 3, 268-275.

Blog over directe instructie: https://didactiefonline.nl/blog/paul-kirschner/iedereen-haat-directe-instructie

Paul A. Kirschner's avatar

Over Paul A. Kirschner

Nederlands: Paul A. Kirschner (1951) is Emeritus hoogleraar Onderwijspsychologie aan de Open Universiteit (Nederland), eredoctor (doctor honoris causa) aan Oulu University (Finland), Gastprofessor aan de Thomas More Hogeschool (België) en eigenaar van kirschner-ED. Hij was eerder Universiteitshoogleraar en hoogleraar Onderwijspsychologie aan de Open Universiteit, Visiting Professor Onderwijs met een leerstoel in Leren en Interactie in de Lerarenopleiding aan Oulu University, hoogleraar Onderwijswetenschappen aan de Universiteit Utrecht, hoogleraar Contact- en Afstandsonderwijs aan de Universiteit Maastricht en Visiting Professor aan de Open University of Catalonia (Spain). Hij is een internationaal erkende expert op zijn gebied met meer dan 350 wetenschappelijke publicaties. Hij heeft zitting gehad in de Onderwijsraad in de periode 2000-2004 en de Wetenschappelijk Technische Raad van SURF van 2009-2019. Hij is Fellow van de American Educational Research Association (NB de eerste Europeaan aan wie deze eer werd toegekend), de International Society of the Learning Sciences en de Netherlands Institute for Advanced Study in the Humanities and Social Science of the Royal Dutch Academy of Sciences (NIAS-KNAW). Hij was president van de International Society of the Learning Sciences in de periode 2010-2011. Hij is hoofdredacteur van de Journal of Computer Assisted Learning en commissioning editor van Computers in Human Behavior. Hij heeft veel boeken (mede)geschreven, o.a. Ten steps to complex learning (Routledge/Erlbaum), Op de Schouders van Reuzen en Wijze Lessen: Twaalf Bouwstenen voor Effectieve Didactiek (beiden gratis verkrijgbaar op het web), twee boeken over mythes in het onderwijs Jongens zijn Slimmer dan Meisjes XL en Juffen zijn Toffer dan Meesters (beiden ook in het Engels verschenen), Evidence Informed Learning Design, and How Learning Happens: Seminal Works in Educational Psychology and What They Mean in Practice. Hij schrift ook regelmatig voor Didactief (de kolom KirschnerKiest over wat docenten kunnen met wetenschappelijke resultaten). Hij wordt gezien als expert op veel gebieden en vooral het ontwerpen van effectief, efficiënt en bevredigend onderwijs, computerondersteund samenwerkend leren (CSCL), mediagebruik in het onderwijs en het verwerven van complex cognitieve vaardigheden. English: Paul A. Kirschner, dr.h.c. (1951) is Emeritus Professor Educational Psychology at the Open University of the Netherlands, Guest Professor at the Thomas More University of Applied Science in Mechelen, Belgium, Honorary Doctor (Doctor Honoris Causa) at the University of Oulu, Finland, and owner of kirschner-ED which carries out educational consultancy, masterclasses for teachers, school heads and educational policy makers, and keynotes/presentations at conferences and other educational get-togethers. He is a Research Fellow of the American Educational Research Association, the International Society of the Learning Sciences, and the Netherlands Institute for Advanced Study in the Humanities and Social Science. He is a past President (2010-2011) of the International Society of the Learning Sciences and former member of the Dutch Educational Council and the Scientific Technical Council of the Foundation for University Computing Facilities (SURF WTR). He is chief editor of Journal of Computer Assisted Learning and commissioning editor of Computers in Human Behavior. He has also published more than 350 scientific articles as well as many popular articles for teacher journals. As for books, he is co-author of How Learning Happens: Seminal Works in Educational Psychology, Evidence Informed Learning Design, Urban Myths about Learning and Education and More Urban Myths about Learning and Education as well as of the highly successful book Ten Steps to Complex Learning, and editor of two other books (Visualizing Argumentation and What we know about CSCL). He is seen as an expert in many areas and in particular the design of effective, efficient and enjoyable education, computer-supported collaborative learning (CSCL), media use in education, and the acquisition of complex cognitive skills.

2 Reacties naar “Voorkennis maakt het verschil”

  1. Onbekend's avatar

    Helemaal goed, deze verwijzing naar Ausubel. Als je advance(d) organiser intypt op Google kan je zien aan de aantallen treffers hoe de term bezig is in de mode te raken. Hopelijk gaat men ook t.z.t. de link leggen met de muzen, het narratief als literair verhaal, de context van te leren zaken zoeken.in mooie en inspirerende metaforen. Op vrije scholen gebeurt dat al. Je vangt twee vliegen in één klap: je koppelt je intro voor de te leren zaak aan die in de cultuur. Lijkt mij te prefereren boven de abstracte schema’s die men dikwijls als advance organisers aandraagt.

    Like

Trackbacks/Pingbacks

  1. 4 lesideeën om voorkennis te activeren - Vernieuwenderwijs - 13 mei 2019

    […] Asubel sloot zich aan bij het gedachtegoed van Jean Piaget, die omschreef dat kennis bestaat uit structuren (schema’s, concepten, modellen). Volgens zijn theorie wordt nieuwe kennis toegevoegd aan bestaande kennisstructuren (assimilatie), waardoor deze kennisstructuur wordt aangepast (accommodatie). Het proces om deze assimilatie en accommodatie goed te sturen, zoals een jong kind dat plezier beleeft door van alles in zijn mond te stoppen, maar dat gedrag blijvend aanpast na een hap zand, vraagt om zelfregulatie (equilibratie).  Zo is leren een continue wisselwerking tussen dat wat iemand al weet en dat wat iemand leert. Daarbij geloofde zowel Piaget als Asubel dan ook sterk in het belang van betekenisvol leren, als tegenstelling van automatiseren: door aan te sluiten bij de belevingswereld en ontwikkeling van de leerlingen, kan nieuwe kennis makkelijker worden verbonden aan voorkennis. Andere modellen van voorkennis komen terug in dit artikel van onderzoekonderwijs. […]

    Like

Geef een reactie of deel je eigen ervaringen. Graag met je volledige naam en achternaam ondertekenen, geen pseudoniemen. Anonieme reacties worden verwijderd.