Onderwijsonderzoek: wat heb je er aan?
Onderstaande bijdrage is afkomstig van Wilfred Rubens. Het is met toestemming overgenomen onder de Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported license. Het origineel is te vinden op Wilfreds weblog.
Er is een gapende kloof tussen onderwijsonderzoek en de onderwijspraktijk. Hoogleraar Rob Martens haalde vandaag in een keynote hard uit naar de praktijk van onderwijsonderzoek. Gelukkig bood hij ook zicht op een alternatief.
Vandaag vindt de Dag van het Onderwijs bij de Open Universiteit plaats. Tijdens deze dag vindt de verbinding van onderwijs en onderzoek plaats. Hoogleraar Rob Martens verzorgde vanochtend een keynote over “Onderwijsonderzoek: wat heb je er aan?”
Een wat saai onderwerp, aldus Rob. Vanuit liefde voor het vak bekritiseerde hij de praktijk van onderwijsonderzoek in Nederland, en gaf hij aan wat mogelijke alternatieven zijn.
Onderwijs zou evidence-based moeten zijn. Onderwijs zou wetenschappelijk onderbouwd moeten zijn. Dat heeft tot lastige discussies in ons land geleid. Ieder onderwijskundig onderzoek bevat aanbevelingen voor de praktijk. Echter: volgens hoogleraar Theo Wubbels hoeft onderwijswetenschap helemaal niet gericht hoeven te zijn op verbetering van de onderwijspraktijk. Anderen vinden ook dat de kloof tussen onderzoek en praktijk niet aan het onderzoek ligt.
De commissie.Thom de Graaf heeft kritiek geuit op het onderwijsonderzoek: te eenzijdig gericht op publicaties, niet praktijkrelevant, niet bruikbaar, onbetrouwbaar. Docenten zijn aan de andere kant zeer tevreden met zichzelf, en erg in zichzelf gekeerd. Daar kun je dus ook kritiek op geven.
Er is dus een gapende kloof tussen onderwijsonderzoek en onderwijspraktijk. Pedagogische Studiën wordt bijvoorbeeld nauwelijks gelezen door de onderwijspraktijk. Docenten willen vaak ook niet meer meewerken aan onderwijsonderzoek. Bijvoorbeeld omdat onderzoek overbodig en onbegrijpelijk zou zijn (geven docenten aan die niet mee willen werken aan dit onderzoek).
Onderwijsonderzoek komt ook vaak tot kort door de bocht geformuleerde conclusies. Neem de relatie tussen puberbrein, het kunnen plannen en competentiegericht leren. Deze beweringen zijn overgegeneraliseerd en zijn volgens Martens eigenlijk niet meer dan platgeslagen conclusies.
Volgens Rob is onderwijsonderzoek vaak ineffectief (ivoren toren, conservatisme, duurt lang voordat je wat kunt concluderen, compartimentering oftewel te specifiek gericht op een deelterrein) en onjuist: er is veel angst voor onzekerheid. Onderwijsonderzoekers imiteren te vaak beta-wetenschappers. In onderwijs heb je vaak te maken met zeer complexe situaties die je niet in een laboratorium kunt onderzoeken. Of iets in het onderwijs werkt, hangt vaak van veel factoren af. Tom Reeves stelt daarom: “It depends”.
Onderwijsonderzoekers moeten rekening houden met veel interacties. We proberen de complexe werkelijkheid te veel te reduceren. Er worden vaak hypotheses geformuleerd nadat resultaten bekend zijn geworden. Publicaties worden bijvoorbeeld afgewezen door wetenschappelijke tijdschriften als de uitkomsten niet sporen met heersende opvattingen. Foutieve onzekerheidsreductie is dus een probleem.
Wat te doen? Er zou een gedeeld belang gecreëerd moeten worden. Dus organisatievormen hanteren waarin onderzoekers en praktijkmensen samen onderwijskundig ontwerponderzoek gaan uitvoeren (onderwijsonderzoekcoöperaties). Volgens de OECD zou dat leiden tot duidelijk aantoonbare effecten op onderwijsprestaties. Binnen de Bauhaus-beweging is dat voor een ander vakgebied ook toegepast. De expeditie durven, delen doen is daar ook een voorbeeld van. Daar startte men ook vanuit de praktijk met langere termijn onderzoek.
Cruciaal zijn dan:
- directe relatie met de dagelijkse praktijk
- werken aan vernieuwende praktijken (het verhaal achter de data kennen)
- co-creatie (onderzoeksactiviteiten verankeren in de praktijk)
- gedeeld belang
- intrinsiek gemotiveerde betrokkenen
Kennisdelen zou dan een tweerichtingsverkeer moeten zijn, waarbij je bijvoorbeeld sociale media inzet. Martens pleitte voor praktijkgericht wetenschappelijk onderwijsonderzoek, vergelijkbaar met een universitair medisch centrum (patiënten beter maken, en tegelijkertijd onderzoek doen). Daarbij is dan geen sprake van een methodologische rigiditeit. De Onderwijsraad heeft in 2011 bijvoorbeeld gepleit voor een universitair onderwijscentrum.
Een kritische vraag is echter: leidt deze aanpak niet tot te geïsoleerde uitkomsten? Volgens Martens hoeft dat niet het geval te zijn. Hij gaf een voorbeeld van een schoolorganisatie waarin een analyse van de schoolpraktijk gerelateerd wordt aan theoretische concepten op het gebied van motivatie. Een ander alternatief is design-based research.
Zelf mocht ik 2x een workshop verzorgen over het leertraject als innovatieve service.