Het NOS-journaal en het vmbo
Rineke van Daalen
De bouwsector bloeit en heeft moeite om aan personeel te komen, én de eindexamens zijn weer begonnen. Tel die twee gegevens bij elkaar op en je krijgt een item uit het NOS avondjournaal van 3 september, over jongens die zich op het vmbo voor de bouw aan het scholen zijn. Het zijn jongens die het profiel Bouwen, wonen en interieur hebben gekozen, een van de tien profielen die leerlingen kunnen kiezen, en een van de sterkst krimpende profielen. ‘Ondanks de slechte naam zijn vmbo’ers gewild bij werkgevers, zo begint de NOS die wil laten zien dat die slechte naam niet klopt.
Er is een groot tekort op de arbeidsmarkt en dus veel vraag naar deze leerlingen. ‘Je hebt de handjes nodig, dus de bouwvakkers, timmerlieden, loodgieters, elektriciens’. En jongeren kunnen in de bouw ook terecht in de ‘vervolgtrajecten’, als calculators, projectleiders, uitvoerders. Doekle Terpstra, voorzitter van de Installateurskoepel Uneto-Vni, zegt er dit over: ‘Er zit een geweldig vooroordeel en dat klopt ook niet meer. Een goed opgeleide vmbo’er die straks de techniek ingaat heeft een baangarantie maar die heeft ook het perspectief op hele goede primaire arbeidsvoorwaarden, dus goed loon.’ Terpstra’s optimistische woorden worden door anderen bevestigd, zoals door Sjoerd Karsten, in De hoofdstroom in de Nederlandse onderwijsdelta. Een nuchtere balans van het mbo (2016); of door Didier Fouarge (Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt).
Het is goed om die positieve loopbaanvooruitzichten naar voren te halen en misschien zijn er jongeren of hun ouders die zich hierdoor over de streep laten trekken. Maar tegelijkertijd is ook dit nieuwsitem uit het journaal met stereotypen overladen. Wat we te zien krijgen zijn vmbo’ers, jongens in de bouw, aan het werk met hun handen. Dat is het beeld van de ambachtsschool, de voorloper van het vmbo waarvan het zich nooit heeft kunnen losmaken. De andere, meer onverwachte profielen komen niet aan bod: Dienstverlening en producten; Economie en ondernemen; Groen; Horeca, bakkerij en recreatie; Maritiem en techniek; Media, vormgeving en ICT; Mobiliteit en transport; Produceren, installeren en energie; Zorg en Welzijn.
Bovendien krijgt de kijker onterecht de indruk dat het vmbo een beroepsopleiding is. Vmbo’ers zouden gewild zijn op de arbeidsmarkt. Maar het vmbo is daar niet voor bedoeld en bereidt leerlingen daar niet op voor. Het schooltype is niets meer en niets minder dan een algemene aanloop naar het middelbaar beroepsonderwijs, met een verscheidenheid aan vakken, van Nederlands, Engels, Wiskunde tot de profielvakken. Iemand die niet verder komt dan een vmbo-diploma is een schoolverlater die de leerplicht niet heeft voltooid. Pas op het mbo gaan leerlingen een vak kiezen, pas dan gaan ze zich voorbereiden op de arbeidsmarkt. Nog een voorbeeld van de onbekendheid van dat gegeven is te vinden in een artikel in NRC weekend (7/8 april 2018). Ook hier vormen de eindexamens de aanleiding om het vmbo positieve aandacht te geven, onder de titel: ‘Het vmbo. Nou en?’ Een moeder vertelt dat ze zich over het vmbo ging informeren toen haar zoon daar naartoe ging. ‘Daardoor ben ik erin gaan berusten. Hij kon daarna naar het mbo, zo kon hij toch nog iets hogers gaan doen.’ Zo geformuleerd lijkt het iets bijzonders, maar het mbo hoort bij het vmbo, of anders gezegd, een vmbo-leerling kan niet zonder een mbo-opleiding.
Steeds minder leerlingen kiezen voor het vmbo, hoe hard ze ook nodig zijn – aldus het NOS-journaal. Inderdaad dalen de percentages jongeren die naar het vmbo gaan, maar het is onjuist om van kiezen te spreken. Leerlingen komen op het vmbo terecht, als ze niet op het vwo worden toegelaten. Het argument dat bepaalde beroepsgroepen op de arbeidsmarkt hard nodig zijn speelt in die selectie geen rol. Hard nodig zijn mbo’ers overigens niet alleen in de bouw. Ook in andere sectoren, onder andere in de sector Groen, zorg of gespecialiseerde restauratie, kost het werkgevers veel moeite om goed personeel met een mbo-opleiding te vinden.
Hoe verbeter je een imago? Niet door het ene stereotype te bekrachtigen, en het andere te bestrijden. Eén methode is er niet. Een imago is geen jas die je aan- of uittrekt. Het gaat om beelden, die diepgeworteld zijn in het denken van mensen, in de manier waarop ze naar zichzelf en anderen kijken. Op school zijn mensen van jongs af aan met die beeldvorming en waarderingen vertrouwd geraakt. Daar hebben hun voorkeuren vorm gekregen. Wil je daar kritisch naar kijken, dan kan je beter bij De luizenmoeder dan bij het NOS-journaal terecht.
Wat zou helpen is meer aandacht voor het mbo als schooltype. De grillige en snel veranderende 21e-eeuwse arbeidsmarkt maakt dat opleidingen zich voortdurend moeten aanpassen. Alleen dan kunnen ze er zorg voor dragen dat leerlingen niet alleen nu aan het werk kunnen komen, maar dat ze zich voldoende breed kunnen ontwikkelen om ook in de verre toekomst mee te blijven doen. Als werknemers, maar ook als burgers in een samenleving die in toenemende mate in een mondiaal web is opgenomen. Goed mbo-onderwijs komt de maatschappelijke kansen van (v)mbo-jongeren ten goede en dat kan positief bijdragen aan de beeldvorming van het (v)mbo-onderwijs.