Een paar dagen terug plaatste Pedro hier de hartenkreet Zouden we maar niet beter stoppen met mythbusten? Het antwoord op die vraag is: Nee (en Ja).

Trouwe volgers van ons blogcollectief weten dat op deze plaats met grote regelmaat de staf wordt gebroken over ideeën en praktijken in het onderwijs die onjuist zijn, niet werken of zelfs ronduit schadelijk zijn (‘onderwijsmythen’). Mijn medebloggers Pedro De Bruyckere, Paul Kirschner en Casper Hulshof hebben daar twee lezenswaardige boeken aan gewijd en Pedro schreef recent Hoe kan je zien dat je handboek of cursus psychologie aan vervangen toe is?

Aanleiding voor Pedro’s hartenkreet is een rapport dat onder auspiciën van de Onderwijsinspectie is uitgebracht, ‘De Staat van de Leerling’. Die publicatie verschijnt jaarlijks naast ‘De Staat van het Onderwijs’ en ‘De Staat van de Leraar’. Alleen voor de tweede publicatie is de Inspectie inhoudelijk verantwoordelijk.

De Staat van de Leerling wijdt één van de 27 pagina’s aan het onderwerp meervoudige intelligenties, de mythe waar Casper en Pedro bezwaar maken. Het is niet meer dan een klein onderzoekje onder po-leerlingen naar hun voorkeursintelligentie en die van hun leraar. Of het hier nu wel of niet gaat om intelligenties, de resultaten van dit onderzoekje kunnen aanleiding zijn voor interessante vragen over de lespraktijk:

  • Uit het rapport: “De leerlingen vinden dat zij vooral les krijgen in de verbaal-linguïstische en de logisch-mathematische intelligentie, dus vooral in woordknap en rekenknap.” (Blijf even bij me en val niet over de termen 🙂.) Je kunt je afvragen of dit een wenselijke situatie is en of kinderen niet meer aan beeldende kunst, muziek, beweging en natuur zouden moeten doen, zoals ze zelf aangeven.
  • Wat kan een leerkracht die bijvoorbeeld sterk is in taal doen om aan te sluiten bij leerlingen die vooral sterk zijn in rekenen?
  • Hoe kan een leraar zijn of haar didactische repertoire uitbreiden?
  • Kennelijk hebben kinderen veel behoefte aan beweging. Hoe kunnen we daarvan gebruik maken bij andere vakken dan gymnastiek?

Wat betreft de meervoudige intelligentiemythe, hier is niet zozeer sprake van een fout idee dat ‘gebust’ is als wel van een theorie waar de bedenker, Howard Gardner, zelf anders over is gaan denken. Dit is, voorzover ik weet, een van de weinige voorbeelden van een wetenschapper die openlijk afstand neemt van zijn theorie: “[…] I readily admit that the theory is no longer current.”, eraan toevoegend: “I have no idea where the study of intelligence(s) will be a century from now, but I am confident that the field will recognize a plurality of skills, talents, and intelligences.”

Interessanter dan de vraag of hier nu sprake is van intelligenties dan wel talenten of vaardigheden, is de vraag die Gardner (en ook Scott Kaufman, 2013) stelt over de te grote nadruk op logisch-mathematische en linguïstische intelligentie ten koste van andere intelligenties (talenten, vaardigheden, als je wilt). Een vraag die, als gezegd, ook uit De Staat van de Leerling bovenkomt.

De rest van De Staat van de Leerling, dat door 14 po-, vo- en mbo-leerlingen is geschreven, bevat nog meer interessante waarnemingen en ideeën waarvan iedereen die bij het onderwijs betrokken is kennis zou moeten nemen, zoals motivatie, differentiatie, leren door te doen, ondersteuning en vakken op een hoger niveau.

Nee

Stop niet met mythbusten.

Het is zeker belangrijk dat we nonsens en twijfelachtige ideeën in het onderwijs signaleren, vooral wanneer die schadelijk zijn voor onze leerlingen. Echter, lang niet alle van de 35 mythen die Pedro, Paul en Casper bespreken zijn werkelijk schadelijk. En van sommige vraag ik me af wie daar nog werkelijk in gelooft, zoals dat “jongens beter zijn in wiskunde dan meisjes.” Van andere, bijvoorbeeld het idee dat parate kennis niet belangrijk is in deze tijd van online kennisbronnen, is het goed dat hun boek daar kritisch naar kijkt. Dat is bij uitstek een voorbeeld van wat ik een schadelijke mythe zou noemen.

Wat mij ook bevalt zijn de vragen die ze aan het eind van ieder hoofdstuk stellen, zoals “So, What Exactly Do We Know about Learning?” Die geven een goed overzicht van wat meestal goed werkt in de onderwijspraktijk. Het belang van deze boeken zit ook in het ontmaskeren van zelfbenoemde experts die voor veel geld hun diensten aan het onderwijs aanbieden, die in het beste geval niets verbeteren. Gewoon doorgaan met mythbusten dus.

Of toch:

Ja

Stop met mythbusten (op deze manier).

Ik vraag me af wat je met een kruistocht tegen onderwijsmythen wilt bereiken. Het commentaar op De Staat van de Leerling is een beetje met een kanon op een mug schieten, terwijl je de interessante delen van het rapport niet opmerkt. Misschien wordt het tijd om meer energie te steken in praktijkonderzoek samen met leraren. Dan kunnen we de vraag stellen waarom bepaalde, door de mythbusters afgeschreven, ideeën zo hardnekkig zijn. Zou het kunnen dat leraren daar in hun praktijk (onder bepaalde omstandigheden) prima resultaten mee boeken? Waarom werken veel leraren zo graag met onderzoekend (ontdekkend/probleemgestuurd) leren, waar met name Paul Kirschner een kruistocht tegen voert? Wat bereiken mentoren en leerlingbegeleiders die met meervoudige intelligenties werken met hun leerlingen? Misschien blijkt het allemaal onzin te zijn, maar enige oprechte interesse in wat deze leraren beweegt lijkt mij op zijn plaats.

Als leraar heb ik behoefte aan duidelijke, wetenschappelijk onderbouwde suggesties over wat kan werken in mijn lessen. Ik zeg nadrukkelijk suggesties en niet aanwijzingen of voorschriften. Te vaak lees ik stukken over onderwijsmethoden die bewezen effectief zouden zijn, die mij in mijn praktijk nauwelijks verder helpen.

Ik zie hier een groot misverstand tussen academische onderzoekers en leraren in de klas. De vraag: Effectief voor welk doel? wordt zelden gesteld. Zoals Biesta (2015) terecht stelt moet de vraag naar het doel van goed onderwijs eerst gesteld worden voordat we de effectiviteit van diverse onderwijsmethoden vaststellen. Ook de vraag welke inhoud (curriculum) het best past bij de gekozen doelen moet voorafgaan aan de didactische keuzen.

Dit misverstand zie ik ook bij de hoorzitting van de Vaste Kamercommissie Onderwijs van de Tweede Kamer over curriculumherziening, waarvan Monique Marreveld verslag doet. Er lijken twee werelden van ideeën over onderwijs naast elkaar te bestaan. De ene, die ik no-nonsense-onderwijs zou willen noemen, wordt vertegenwoordigd door insprekers Ad Verbrugge van Beter Onderwijs Nederland en Paul Kirschner. De andere, die vanuit onderwijspedagogisch inzicht pleit voor meer ruimte voor vorming, wordt vertegenwoordigd door Joost Kentson van de Onderwijscoöperatie en Luc Stevens van het NIVOZ.

Hier botst de opvatting dat opvoeding niet op school thuishoort met die waarin onderwijs bij uitstek een pedagogische opdracht heeft (zie ook Biesta, 2015). Hoewel duidelijk moge zijn waar ik in deze discussie sta, zou ik ervoor willen pleiten dat beide opvattingen vreedzaam naast elkaar bestaan. Dat leidt tot een rijker scala aan onderwijsinhouden en -methoden en een grotere keuze voor kinderen en ouders voor een bij hen passende school.

Onderzoekers en leraren, werk samen

Ik wil hier nog eens herinneren aan het motto van dit blogcollectief:

Wij willen onderwijskundig onderzoek toetsen aan onze dagelijkse onderwijspraktijk en ervaringen uitwisselen over wat werkt en niet werkt in de klas. Daarbij laten we ons informeren door onderzoek, niet leiden.

Waar ik als leraar geen behoefte aan heb is een onderzoeker die mij vertelt hoe ik moet lesgeven. Ik ben dan ook enigszins sceptisch over de Hatties en Marzano’s van deze wereld. Ik neem er kennis van, maar kan er weinig mee. Statistische verbanden laten zich niet een op een vertalen naar de concrete situatie in een bepaalde klas in een bepaalde school in een bepaalde wijk. Ik begrijp dat het voor onderzoekers interessanter kan zijn om kwantitatief onderzoek te doen dan anecdotisch onderzoek, maar ik heb simpelweg te maken met mijn leerlingen met wie ik in heel specifieke situaties moet werken. En die situaties wil ik beter begrijpen.

Waar ik het meest behoefte aan heb is een onderzoeker die samen met mij wil kijken naar wat ik doe in mijn klas. Na enkele decennia voor de klas en voor de collegezaal ben ik nog steeds gefascineerd door de vraag waarom sommige dingen wel werken en andere niet, of waarom iets dat de ene dag geweldig lukt de volgende dag niet meer lukt en omgedraaid. Vanuit die verwondering zou ik vragen willen stellen waarmee mijn collega’s en ik dieper kunnen denken over ons vak.

Bronnen

Gert J.J. Biesta (2015). Het prachtige risico van onderwijs. Culemborg. Uitgeverij Phronese, 243 pag.

Pedro De Bruyckere, Paul Kirschner, Casper Hulshof (2015). Urban Myths about Learning and Education. London. Academic Press, 226 pag.

Pedro De Bruyckere, Paul Kirschner, Casper Hulshof (2016). Jongens zijn slimmer dan meisjes XL. 35 mythes over leren en onderwijs. Leuven. LannooCampus, 202 pag.

Scott Barry Kaufman (2013). Ungifted. Intelligence Redefined. New York. Basic Books, 424 pag.

0 0 votes
Article Rating

Als blogger en onderwijsauteur denk ik na over onderwijs en pedagogiek. In 2016 verscheen bij Uitgeverij Ten Brink mijn boek 'Verwondering' waarin ik een lans breek voor onderwijs op basis van vragen die leerlingen zelf bedenken. In 2020 verscheen mijn boek De Denkende Klas bij LannooCampus met praktische aanwijzingen om met leerlingen dieper te denken. Als vo-docent heb ik talentvolle en begaafde leerlingen begeleid die meer uitdaging nodig hebben, en leerlingen gecoacht met diverse problemen - onderpresteren, perfectionisme, levensvragen. Na een lang leven in het onderwijs en de wetenschap ben ik in 2017 een filosofische praktijk begonnen, De Verwondering, in Amsterdam. Daar heb ik gesprekken met volwassenen zowel als jongeren over levensvragen, zingeving, werk, studie, relaties.

Abonneren
Abonneren op
guest

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

7 Reacties
nieuwste
oudste meest gestemd
Inline Feedbacks
View all comments

About Dick van der Wateren

Als blogger en onderwijsauteur denk ik na over onderwijs en pedagogiek. In 2016 verscheen bij Uitgeverij Ten Brink mijn boek 'Verwondering' waarin ik een lans breek voor onderwijs op basis van vragen die leerlingen zelf bedenken. In 2020 verscheen mijn boek De Denkende Klas bij LannooCampus met praktische aanwijzingen om met leerlingen dieper te denken. Als vo-docent heb ik talentvolle en begaafde leerlingen begeleid die meer uitdaging nodig hebben, en leerlingen gecoacht met diverse problemen - onderpresteren, perfectionisme, levensvragen. Na een lang leven in het onderwijs en de wetenschap ben ik in 2017 een filosofische praktijk begonnen, De Verwondering, in Amsterdam. Daar heb ik gesprekken met volwassenen zowel als jongeren over levensvragen, zingeving, werk, studie, relaties.

Category

evidence-based, onderwijs, onderzoek

Tags

,