Afgelopen week verscheen op deze blog en veel andere blogs een gezamenlijke oproep (Brandbrief) van po-, vo- en so-leraren aan de politiek (Wat het heeft het onderwijs NU nodig?) om de voorwaarden te scheppen die het leraren mogelijk maken zich bezig te houden met onderwijsvernieuwing. Aanleiding was het advies Ons Onderwijs 2032 (het ‘Rapport Schnabel’) over een toekomstbestendig curriculum. Zoals het onderwijs nu is georganiseerd hebben leraren onvoldoende tijd om zich serieus met de beoordeling en eventuele uitwerking van dat advies bezig te houden. Bovendien hebben leraren volgens de ondertekenaars van de Brandbrief te weinig invloed op de de ontwikkeling van het curriculum en op heel veel andere vitale elementen van het onderwijs. Vandaar de oproep voor meer tijd en autonomie voor leraren.
De Brandbrief is op het moment van schrijven ondertekend door zo’n 1600 mensen, hoofdzakelijk onderwijsgevenden. Naast postieve reacties kregen we enkele kritische commentaren. Met een van die critici wil ik hier in dialoog gaan om een paar misverstanden op te helderen.

Voor alle duidelijkheid: ik spreek hier namens mijzelf. Mijn opvattingen worden misschien niet door alle ondertekenaars van de Brandbrief gedeeld.

Hartger Wassink (werkzaam bij het NIVOZ en lid van dit blogcollectief) schreef afgelopen maandag het stuk Autonomie ontstaat in samenwerking.

Dick:

Hartger, jij schreef:

“Dat onder deze oproep een brede groep leraren verenigd is, valt toe te juichen. Eerder dit jaar zorgde het advies van het platform Onderwijs2032 nog voor verdeeldheid.”

Inderdaad was een van de doelen van deze Brandbrief – naast een signaal naar de politiek en beleidsmakers – de eenheid onder leraren vergroten. Wanneer wij leraren de komende jaren werkelijk een rol van betekenis willen spelen bij de ontwikkeling van het onderwijs dan zullen wij gezamenlijk moeten optrekken als een sterke, professionele beroepsgroep.

Ik stelde aan het begin van de zomer vast dat de discussie over Onderwijs2032 (‘Schnabel’) op Twitter uit de hand dreigde te lopen. Ik stelde voor de discussie voort te zetten op onze blogs waar we meer ruimte hebben om onze standpunten toe te lichten. Vervolgens bleek dat de tegenstellingen tussen, wat (heel ongelukkig) genoemd werd, de ‘voorstanders’ en de ’tegenstanders’ van Onderwijs2032 helemaal niet zo groot waren.

In de eerste plaats zijn we allemaal met hart en ziel leraren die ons beste kunnen in dienst stellen van onze leerlingen. Dat we daarbij verschillende opvattingen hebben over wat en hoe we onderwijzen maakt ons nog niet tot tegenstanders. Bovendien delen we veel van de essentiële kritiekpunten op Onderwijs2032 en het verdiepingstraject dat nu gaande is. Ik zie het als een belangrijk winstpunt dat we, ondanks verschillen van opvatting, elkaar gevonden hebben en bereid zijn samen na te denken over duurzame onderwijsvernieuwing.

Jij stelt in jouw stuk dat we ons met onze oproep afzetten tegen ‘de bestuurslaag’ en daarmee een nieuwe verdeeldheid introduceren. Iemand anders suggereerde het begrip ‘autonomie’ te vervangen door ‘verbinding’.

Ik denk dat hier sprake is van een misverstand. Het is niet onze bedoeling iemand uit te sluiten – bestuurders, Inspectie, ministerie, wie dan ook – laat staan verdeeldheid te zaaien. Integendeel. Waar het om gaat is de regie over de ontwikkeling van het onderwijs in belangrijke mate te leggen bij degenen die het moeten uitvoeren, de leraren.

Hartger:

Dag Dick,

Dank je voor deze aanvulling. Het is goed te horen dat er zoveel leraren gereageerd hebben, het betekent dat er echt iets gaande is, vanuit leraren zelf. Nogmaals, dat kan ik alleen maar toejuichen.

Het vervangen van autonomie door verbinding zou ik ook een geweldige verbetering vinden. Er is te weinig verbinding in het onderwijs. Luc Stevens besteedde daar in zijn afscheidsrede uit 2002 aandacht aan. Het gaat volgens hem om een gebrek aan verbinding tussen leraar en leerling, relatie en prestatie, theorie en praktijk, opvoeding en onderwijs. Verbindingen tussen leraren onderling lijkt me de eerste stap om die ontkoppelingen te herstellen.

Bij NIVOZ voegen we aan verbinding nog een woord toe, namelijk verantwoordelijkheid. Als ik nog zo vrij mag zijn een puntje van kritiek aan te dragen: dat woord, verantwoordelijkheid, miste ik in het allereerste pleidooi. Het gaat mij erom te bespreken waar ons allemaal gezamenlijk voor verantwoordelijk voelen. Natuurlijk, dat is goed onderwijs, maar wat is dat dan precies? Dat is een lastig gesprek, wat nooit afgelopen is, maar wat je juist daarom steeds moet blijven voeren.

Verantwoording is iets dat gebeurt in relatie: niet voor niets zit het woord ‘antwoord’ erin. Dus gaat het erom dat we ons laten bevragen, zodat we dat antwoord kunnen geven. Wat beogen we met ons werk? Hoe dragen we bij aan dat goede onderwijs?

Dat gesprek vindt allereerst plaats tussen verbonden leraren, en vervolgens ook tussen leraren en hun leerlingen, de ouders van de die leerlingen, leidinggevenden, bestuurders, enzovoort. Die zich uiteraard ook allemaal moeten laten bevragen.

Daar waar we ons laten bevragen, ontstaat ruimte. Daar waar we antwoord geven, ontstaat autonomie.

Dick:

Ik ben met je eens dat er aan ‘verbinding’ in het onderwijs nog veel te verbeteren valt. Net als aan ‘verantwoordelijkheid’. Laten we eerst eens kijken naar het begrip autonomie.

Ik heb het idee dat jij en andere critici van de oproep met autonomie vooral de individuele autonomie bedoelen, zowel van leraren als van anderen in de onderwijsketen. Daarvan is eerder teveel dan te weinig. Immers, leraren kunnen in hoge mate hun gang gaan als de deur van het klaslokaal dicht is. Ze kijken zelden bij elkaar in de keuken en kunnen daardoor niet van elkaar leren. Wat we bedoelen is dan ook bepaald niet “dat leraren verder niemand nodig hebben,” zoals jij schrijft.

Het gaat om de autonomie van de beroepsgroep als geheel, professionele autonomie of collectieve autonomie. Het gaat om de vraag: Wie heeft het voor het zeggen in het onderwijs? Is dat de laag die nu hiërarchisch boven de onderwijsgevenden staat en door wie zij worden afgerekend? Of zijn dat degenen die het onderwijs dagelijks in praktijk brengen, waarbij schoolleiders, bestuurders, inspectie en ministerie hen zo goed mogelijk ondersteunen? Dat noemen we dienend leiderschap.

Als je suggereert ‘autonomie’ te vervangen door ‘verbinding’ is mijn vraag dan ook: verbinding onder wiens voorwaarden? Is dat verbinding als gelijkwaardige partners met een gemeenschappelijk doel? Daarvan is, behoudens enkele progressieve schoolbesturen, weinig sprake.

Wanneer ik verhalen van collega’s uit het basisonderwijs hoor die op het matje worden geroepen wanneer ze zich kritisch uitlaten over het onderwijs op hun school, of zelfs maar suggereren hoe het anders kan, maakt mij dat heel somber over het begrip verbinding. Om jouw soort van verbinding te bewerkstelligen (en geen misverstand, daar ben ik helemaal voor), zullen schoolleiders en bestuurders bereid moeten zijn leerkrachten en leraren als gelijkwaardige partners te beschouwen. We zullen, met andere woorden, een eind moeten maken aan de afrekencultuur die op veel scholen nog altijd heerst.

De oproep om meer autonomie in de Brandbrief is geen vrijblijvend verzoek om de beroepsgroep maar helemaal vrij te laten. Professionele of collectieve autonomie houdt in dat leraren verantwoordelijkheid nemen voor hun eigen handelen, zoals jij schrijft: “autonomie [is] altijd verbonden met verantwoordelijkheid.”

Om zo te kunnen werken moet er in onze beroepsgroep nog heel veel veranderen. Onze Brandbrief is onder andere ook bedoeld om daaraan bij te dragen.

Hartger 

Dag Dick,

Bedankt weer voor je openhartige antwoord. Openhartig in de zin dat je vaststelt dat de deuren van de meeste klaslokalen nog gesloten blijven. Die indruk heb ik ook, alleen durf ik dat niet zo hardop te zeggen. En openhartig in de zin dat je vaststelt dat bestuurders en leraren in veel gevallen niet een gemeenschappelijk doel lijken te hebben, en het de bestuurders alleen om ‘afrekenen’ lijkt te gaan. Daar schrik ik van, en ik vraag me af of dat zo is.

Als adviseur spreek ik regelmatig bestuurders en het is mijn indruk dat de meesten wel degelijk een ‘onderwijshart’ hebben, en het beste met de leerlingen voor hebben. Afgelopen week bijvoorbeeld verzorgde ik een workshop voor een groepje bestuurders. Zij waren allemaal zelf leraar geweest, en hadden nog steeds een sterk onderwijsideaal. Zeker geen Dorknopers.

Wat me ook opviel tijdens die workshop, is hoe moeilijk bestuurders het vinden om zelf verantwoording af te leggen. Ik doe wel eens een oefening met zo’n groep. Dan vraag ik ze openlijk, voor de rest van de groep (gewoon collega-bestuurders meestal), een lastig besluit te verantwoorden dat ze onlangs genomen hebben. Vaak gaat het om serieuze zaken: het ontslag van een collega, het overplaatsen van een leerling, sluiten van een locatie vanwege een gebrek aan leerlingen. In die verantwoording moeten ze dan persoonlijke overwegingen laten doorklinken, en dat vinden ze vaak heel moeilijk. Ze hebben het gevoel dat dat ‘niet mag’, dat ze vooral professioneel-bestuurlijk moeten argumenteren. Dan lijkt het er misschien al snel op dat ze alleen maar bezig zijn met ‘afrekenen.’

Nu ik jouw stuk lees, en ik er met verschillende mensen over gepraat heb de afgelopen dagen (dat komt ook door deze mailwisseling, dank daarvoor), daagt me iets. Leraren, schoolleiders en bestuurders vinden het geven en vragen van verantwoording allemaal even moeilijk. Daarbij vind ik, daarover geen misverstand, dat bestuurders absoluut een voorbeeldrol hebben. Als zij verantwoording uit de weg gaan, omdat ze het te spannend vinden, en zichzelf niet durven te laten zien, hoe kunnen ze dan van de leraren vragen dat wel te doen?

Dat betekent dat de kern van de onvrede misschien wel zit in een groot onvermogen om elkaar te zien, en te ondersteunen in het betrachten van openheid over wat we beogen met onderwijs, en wat we daar dagelijks van terechtbrengen. Als we daar nu eens open over zouden zijn, naar elkaar, ook naar leerlingen en ouders. Dat zou zoveel erkenning opleveren, en in die erkenning ontstaat (ik zei het al eerder) ruimte.

Dat klinkt wat abstract, laat ik een voorbeeld geven. Een paar jaar geleden had mijn dochter les van een beginnende leraar. Die wekte de indruk het niet helemaal aan te kunnen. Onduidelijke opdrachten voor de toetsstof, milde tot ernstige chaos in de les, weinig contact met de leerling. De leraar was regelmatig ziek, en op ouderavonden wekte ze een nogal gespannen indruk.

Ik heb mij toen regelmatig afgevraagd, waarom deze leraar zo moest worstelen in haar eentje. Waren er geen collega’s die haar konden ondersteunen? Het was, voorzover ik wist, een grote sectie met ook wat ervaren collega’s. Ik heb me ook afgevraagd of ik aan de school moest laten weten, dat de lessen zo slecht liepen, en dat onze dochter, en vrijwel al haar klasgenoten, totaal niet meer gemotiveerd waren zich voor dat vak in te zetten. Of zou de school het echt niet weten? Maar ik wilde niet klikken, of de leraar zwart maken, de leraar vroeg zelf niets, dus ik zei ook niets. Ik zag alleen dat het niet liep, de leerlingen zagen het, de collega’s en de leidinggevende hoogstwaarschijnlijk ook, en niemand deed iets.

Ik denk dat deze situatie niet uitzonderlijk is, waarschijnlijk kent iedere school wel zo’n klas en zo’n leraar. Collectieve autonomie zou voor mij nu zijn, als we over dit soort alledaagse problemen een open gesprek zouden kunnen voeren. Dat vraagt, toegegeven, in de eerste plaats wat van de leidinggevende, gesteund door de bestuurder. Om dit probleem te signaleren en tijd te creëren om het met de leraar en de collega’s te bespreken. Die tijd is er: de lesuren die doorgaan hadden in dit geval even weinig opbrengst voor de leerlingen als de lessen die uitvielen, dus ruimte genoeg. En als de leraar echt overspannen zou zijn geworden, heb je nog veel minder tijd, omdat je dan eerst maar een vervanger moet zien te vinden.

En collectieve autonomie zou ook zijn, als de school dan ook met leerlingen en ouders in gesprek zou gaan. Dat klinkt raar, maar aan de andere kant: leerlingen en ouders hebben allang, misschien wel als eerste, door dat er iets mis is. Dus je vertelt ze niets nieuws. En ze zijn misschien wel blij, dat je ze serieus neemt, en willen meedenken over een oplossing.

Nu ik er zo met je over van gedachten gewisseld heb, ben ik er nog meer van overtuigd geraakt, dat het allerbelangrijkst is om te beginnen met de vraag wat we willen bereiken met onderwijs, wat we goed onderwijs vinden. Om dan voortdurend, dagelijks, samen als team, naar de praktijk te kijken, ook, of misschien wel: juist, daar waar het niet lukt.

Ik denk dat daar mijn onvrede over het allereerste opiniestuk vandaan kwam. Ik had (misschien onterecht) het gevoel dat de leraren die het schreven, zich niet echt lieten zien, maar zich verscholen achter een probleem met het ‘systeem’. De kracht van het argument en het gezag van de leraar zou voor mij toenemen, als ik iets meer zou zien van de verantwoordelijkheid die ze voelen voor goed onderwijs, en hoe ze het hier dagelijks in de praktijk samen over hebben, en ook ouders en leerlingen betrekken in dat gesprek.

De voorbeeldrol hiervoor ligt bij de bestuurder en de leidinggevende, daarover zijn we het hopelijk eens. Maar dan niet zozeer om de leraar autonomie te geven, maar om voor te doen hoe je (op een goede manier) je autonomie ontwikkelt, tegelijk met je verantwoordelijkheid voor de ander.

Dick

We staan dus toch dichter bijelkaar dan we aanvankelijk dachten, Hartger. Het enige verschil dat ik nu nog zie is dat wij het zwaartepunt meer bij leraren willen leggen en jij misschien wat meer bij bestuurders.

Daarbij gaat het erom: ‘Wie bepaalt wat goed onderwijs is en hoe dat moet worden uitgevoerd?’ Is dat de overheid, zijn dat de besturen en de schoolleiders, of is het de beroepsgroep die de inhoud en de praktijk van het onderwijs bepaalt? Dat vereist, zoals ik hierboven al schreef, dienend leiderschap van bestuurders en schoolleiders. En dat vereist dat leraren zich verbinden in lokale, landelijke en internationale netwerken om ervaringen uit te wisselen.

De belangrijke vragen wat goed onderwijs is en welke doelen we willen bereiken komen in de hektiek van alledag niet aan de orde. Vandaar onze roep om meer tijd en ruimte.

0 0 votes
Article Rating
Abonneren
Abonneren op
guest

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

3 Reacties
nieuwste
oudste meest gestemd
Inline Feedbacks
View all comments

About Dick van der Wateren

Als blogger en onderwijsauteur denk ik na over onderwijs en pedagogiek. In 2016 verscheen bij Uitgeverij Ten Brink mijn boek 'Verwondering' waarin ik een lans breek voor onderwijs op basis van vragen die leerlingen zelf bedenken. In 2020 verscheen mijn boek De Denkende Klas bij LannooCampus met praktische aanwijzingen om met leerlingen dieper te denken. Als vo-docent heb ik talentvolle en begaafde leerlingen begeleid die meer uitdaging nodig hebben, en leerlingen gecoacht met diverse problemen - onderpresteren, perfectionisme, levensvragen. Na een lang leven in het onderwijs en de wetenschap ben ik in 2017 een filosofische praktijk begonnen, De Verwondering, in Amsterdam. Daar heb ik gesprekken met volwassenen zowel als jongeren over levensvragen, zingeving, werk, studie, relaties.

Category

onderwijs, praktijk

Tags

, , ,