Aleid Truijens schreef in haar column in de Volkskrant IJs & Weder dat voorschools onderwijs (voor- en vroegschoolse educatie: VVE) “écht geen effect heeft”. Zij schreef:

Geloof is hardnekkig. De feiten zijn vaak een nare spelbreker. Vooral als de bedoelingen zo goed en nobel zijn. Op 7 november 2015 presenteerde Ruben Fukkink, bijzonder hoogleraar Kinderopvang, zijn onderzoek naar de effecten van vroeg- en voorschoolse educatie (vve) aan Mariëtte Hamer, voorzitter van de Sociaal-Economische Raad (SER).

In Fukkinks rapport stonden schokkende conclusies: die effecten zijn er niet. Fukkink bekeek 21 onderzoeken naar voorschools onderwijs aan peuters. Niet één onderzoek rapporteerde een meetbaar effect. Niet op taalvaardigheid, niet op rekenen, zelfs niet op sociale vaardigheden. De educatieve programma’s op peuterspeelzalen en peutergroepen in de kinderopvang hebben geen enkele zin.

Ik ben terug naar de bron gegaan, namelijk het rapport over het door het HvA uitgevoerd onderzoek door collega Fukkink (bijzonder hoogleraar kinderopvang en educatieve voorzieningen voor het jonge kind aan de Universiteit van Amsterdam). Inderdaad wordt er gerapporteerd dat:

Het ongewogen gemiddelde van de 165 effectgroottes is 0.09 en ligt dicht tegen nul aan. Driekwart van de effectgroottes liggen tussen 0 en 0.181, oftewel tussen geen enkel effect en een klein effect volgens de vuistregels van Cohen (1988).

Weinig – zeg maar gerust geen – effect van VVE. Echt zorgelijk. Verder, lijkt het wel een degelijk en goed uitgevoerd onderzoek, maar bij de uitkomsten wil ik één opmerking plaatsen. VVE wordt uitgevoerd door beroepskrachten (meestal leidsters) waarvan de eisen die gesteld worden aan een beroepskracht die VVE wil opzetten – de zogenoemde basisvoorwaarden voor kwaliteit – niet echt hoog zijn. Het gaat – volgens de wet – om een persoon met een ‘vakopleiding’ (bijvoorbeeld MBO SPW-3) met minimaal “één module over het verzorgen van voorschoolse educatie”. Let wel, het gaat hier om de “houder van een kindercentrum of peuterspeelzaal waar voorschoolse educatie wordt aangeboden” en niet eens om de individuele krachten die daar werken.

Ijsbrand Jepma schrijft in een onderzoek naar het opleidings- en scholingsniveau van leidsters en de relatie met de kwaliteit van de praktijk en het pedagogisch handelen in de voorschoolse sector:

Verreweg de meeste leidsters die momenteel werken met jonge kinderen in de leeftijd van 0 tot 4 jaar hebben een mbo-opleiding op niveau 3 gevolgd. In het basisonderwijs is een hbo-opleiding (pabo) de minimumeis. De kwestie dient zich aan of er in de voorschoolse educatie meer hoger opgeleide leidsters nodig zijn en of daar een nieuwe aparte opleiding voor nodig is (een soort tegenhanger van de pabo, maar dan speciaal gericht op ‘het jonge kind’)…

Er is in de onderzochte locaties in veel gevallen sprake van een patroon waarbij gemiddelde scores hoger worden met het stijgen van de niveaus en waarbij hogere scores duiden op een hogere kwaliteit…

Dit onderzoek laat zien dat de mbo-kwalificatie een noodzakelijke voorwaarde is maar een niet voldoende voorwaarde voor hoogwaardige voorschoolse educatie. Specifiekere bijscholing, vooral op het vlak van toepassing van VVE-programma’s, lijkt daarvoor noodzakelijk.

Jullie weten misschien dat één van mijn grote stokpaardjes is het grote niveauverschil tussen Nederlandse en Finse leerkrachten, maar toch… In Finland moet een vergelijkbaar persoon minstens een bachelorsdiploma hebben met specialisatie in het jonge kind om VVE te verzorgen. M.i. een wereld van verschil in niveau. Dit wordt pregnanter als ik vertel – heel anekdotisch, dus helemaal NIET wetenschappelijk – dat ik een tijdje geleden benaderd werd om een oordeel te vellen over een aantal verschillende bijscholingsprogramma’s Nederlandse taal voor leidsters/beroepskrachten in de VVE omdat veel van de leidsters de Nederlandse taal niet voldoende machtig waren. En deze mensen moeten VVE, bedoeld o.a. voor het opheffen van mogelijke taalachterstanden, verzorgen!

Wat wel iets beter onderbouwd is lijkt het feit dat veel gemeentes, VVE-instellingen, VVE-medewerkers en zelfs OCW schrikken omdat:

[U]it onderzoeken blijkt dat de opleidingen pedagogisch medewerkers afleveren met een te laag taalniveau. Om de schade in te halen, zijn de taaleisen aangescherpt. Pedagogisch medewerkers die op een VVE-groep werken, moeten voor mondelinge en leesvaardigheden op niveau 3F zitten, vergelijkbaar met het taalniveau aan het eind van de Havo.

Hiervoor, bijvoorbeeld, heeft Sardes “in opdracht van het Ministerie van OCW twee kieswijzers opgesteld voor gemeenten en voorschoolse instellingen als ondersteuning bij het kiezen van de taaltoetsen en de taalcursussen voor pedagogisch medewerkers in de VVE sector; dus om ze te helpen om tot Havo-niveau te komen!

Verder, vinden zowel brancheorganisatie voor Welzijn & Maatschappelijke Dienstverlening MOgroep (waar de peuterspeelzalen onder vallen) als oudervereniging BOinK dat het toe te juichen is “dat leidsters werkzaam met jonge kinderen een goed taalniveau hebben” maar noemen de taaleisen “hoog” en roepen de minister op “om in overleg met de branche zorgvuldig het vereiste niveau en een realistisch invoeringstraject vast te stellen”.

En nu terug naar de VK-column van Aleid Truijens. Ja, het lijkt wel te kloppen dat VVE geen effect heeft, maar naar mijn bescheiden mening ligt dat niet aan VVE zelf, maar aan het, door de VVE-organisaties zelf geconstateerd samen met de door de wetgever bepaald, veel te laag niveau van de mensen die VVE verzorgen.

Volg mij ook op Twitter @P_A_Kirschner

0 0 votes
Article Rating
Abonneren
Abonneren op
guest

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

14 Reacties
nieuwste
oudste meest gestemd
Inline Feedbacks
View all comments

About Paul Kirschner

Nederlands: Prof. dr. Paul A. Kirschner, dr.h.c. is Universiteishoogleraar en hoogleraar Onderwijspsychologie aan de Open Universiteit. Hij is ook Visiting Professor Onderwijs met een leerstoel in Leren en Interactie in de Lerarenopleiding aan Oulu University (Finland) waar hij ook een Eredoctoraat heeft (doctor honoris causa). Hij is een internationaal erkende expert op zijn gebied en heeft zitting gehad in de Onderwijsraad in de periode 2000-2004 en is lid van de Wetenschappelijk Technische Raad van SURF. Hij is Fellow of the American Educational Research Association (AERA; NB de eerste Europeaan aan wie deze eer werd toegekend), de International Society of the Learning Sciences (ISLS) en van de Netherlands Institute for Advanced Study in the Humanities and Social Science of the Royal Dutch Academy of Sciences (NIAS-KNAW). Hij was President van de International Society for the Learning Sciences (ISLS) in de periode 2010-2011. Hij is Hoofdredacteur van de Journal of Computer Assisted Learning en Commissioning Editor van Computers in Human Behavior, en hij is auteur van Ten steps to complex learning (Routledge/Erlbaum). Hij schrift ook regelmatig voor Didactief (de kolom KirschnerKiest over wat docenten kunnen met wetenschappelijke resultaten). Hij is ook medeauteur van het boek Jongens zijn slimmer dan meisjes XL (EN: Urban Myths about Learning and Education). Hij wordt gezien als expert op veel gebieden en vooral computerondersteund samenwerkend leren (CSCL), het ontwerpen van innovatieve, elektronische leeromgevingen, mediagebruik in het onderwijs en het verwerven van complex cognitieve vaardigheden. English: Paul A. Kirschner (1951) is Distinguished University Professor and professor of Educational Psychology at the Open University of the Netherlands as well as Visiting Professor of Education with a special emphasis on Learning and Interaction in Teacher Education at the University of Oulu, Finland where he was also honoured with an Honorary Doctorate (doctor honoris causa). He was previously professor of Educational Psychology and Programme Director of the Fostering Effective, Efficient and Enjoyable Learning environments (FEEEL) programme at the Welten Institute, Research Centre for Learning, Teaching and Technology at the Open University of the Netherlands. He is an internationally recognised expert in the fields of educational psychology and instructional design. He is Research Fellow of the American Educational Research Association and the Netherlands Institute for Advanced Study in the Humanities and Social Science. He was President of the International Society for the Learning Sciences (ISLS) in 2010-2011, member of both the ISLS CSCL Board and the Executive Committee of the Society and he is an AERA Research Fellow (the first European to receive this honour). He is currently a member of the Scientific Technical Council of the Foundation for University Computing Facilities (SURF WTR) in the Netherlands and was a member of the Dutch Educational Council and, as such, was advisor to the Minister of Education (2000-2004). He is chief editor of the Journal of Computer Assisted Learning, commissioning editor of Computers in Human Behavior, and has published two very successful books: Ten Steps to Complex Learning (now in its third revised edition and translated/published in Korea and China) and Urban Legends about Learning and Education (also in Dutch, Swedish, and Chinese). He also co-edited two other books (Visualizing Argumentation and What we know about CSCL). His areas of expertise include interaction in learning, collaboration for learning (computer supported collaborative learning), and regulation of learning.

Category

evidence-based, onderwijs, onderzoek

Tags

, , ,