Vandaag is het nieuwe project van staatssecretaris Sander Dekker van start gegaan, Onderwijs2032. Het is groots aangekondigd met een campagne op Twitter en Facebook, in de kranten, op de radio en bij De Wereld Draait Door. Terecht werd dit een grote stap voor het onderwijs genoemd, die het begin kan zijn van werkelijke verbeteringen. Daar is wel het een en ander aan vooraf gegaan.

In al het mediageweld dreigde de bijdrage van Het Alternatief een beetje ondergesneeuwd te raken. Is het niet vooral aan het initiatief van René Kneyber en Jelmer Evers te danken dat er nu serieus met leraren wordt gepraat? Net een jaar geleden zagen we hoe Minister Bussemaker tijdens een debat in de Tweede Kamer met een stukgelezen exemplaar van het boek stond te zwaaien, waar aan alle kanten gele briefjes uitstaken. Alle onderwijswoordvoerders van de kamerfracties hadden het boek gelezen. Vorige maand werd ‘Samen Leren’ gepresenteerd, een discussiestuk over onderwijsvernieuwing door negen onderwijsmensen (onder wie René en Jelmer) en een aantal kamerleden van de PvdA en de VVD. Voor het eerst sinds heel lange tijd wordt er door de politiek naar leraren geluisterd en met hen samengewerkt.

Ik wil Sander Dekkers verdiensten bij deze nieuwe ontwikkelingen niet bagatelliseren, maar het is toch vooral te danken aan de energie en vasthoudendheid van de groep rondom René en Jelmer en heel veel andere vernieuwingsgroepen dat er überhaupt realistisch wordt nagedacht over onderwijsvernieuwing.

Geen lapwerk, maar een degelijk bouwwerk

Wat zien we nu gebeuren? Zoals te voorspellen was, zien we allerlei mensen zich in de discussie mengen met soms heel goede, soms halfbakken bijdragen die een ding gemeen hebben: het zijn kleine aanpassingen, die de kern van waar onderwijs over gaat niet veranderen. Zo was er in De Wereld Draait Door een boswachter die vond dat kinderen meer naar buiten moeten, de natuur in. Op Twitter natuurlijk weer de nodige 21 Century Skills, filosofie op het vmbo, alle kinderen leren programmeren waar staats Dekker ook enthousiast over is, iedere school een 3D printer, iPadscholen, retorica bij Nederlands, Frans afschaffen en al het onderwijs in het Engels, Latijn afschaffen op het gymnasium (sic). Iedereen houdt er zo zijn eigen boodschappenlijstje op na.

Allemaal tot uw dienst en niets op tegen, maar het raakt niet de kern waarom het gaat. Ik wil absoluut niet zuur doen of cynisch. Integendeel, ik ben heel enthousiast over deze nieuwe ontwikkelingen. Maar ik zie maar heel weinig mensen nadenken op de schaal van het onderwijs als geheel op een manier die ons werkelijk verder helpt.

Een van hen is Gert Biesta, de filosoof en onderwijspedagoog, die in Luxemburg een leerstoel onderwijstheorie bezet. Zijn laatste boek is ‘The Beautiful Risk of Education’, dat komend voorjaar in Nederlandse vertaling verschijnt. Hij stelt daarin – en in eerdere publicaties – de vraag naar het doel van onderwijs, een vraag die in bijna alle discussies over onderwijsvernieuwing zorgvuldig vermeden wordt. Ik stel voor dat we zijn uitgangspunten over goed onderwijs als startpunt nemen voor onze gedachten over een nieuw curriculum.

Het huidige curriculum wordt vooral bepaald door wat voor de maatschappij nuttig is en dat lijkt nog erger te worden nu landen op de wereldmarkt strijden om de eerste plaats op PISA- en andere ranglijsten. Daarbij wordt goed onderwijs op een strict economische manier gedefinieerd, staat aanpassing van het individu aan de maatschappij voorop en niet de persoonlijke vorming. In die economische definitie is voornamelijk plaats voor datgene dat meetbaar is, met name rekenen/wiskunde en taal. Testen en afrekenen spelen in deze visie dan ook een grote rol.

Een nieuw curriculum

Ik wil pleiten voor een curriculum voor goed onderwijs volgens de definitie van Gert Biesta. Biesta stelt dat goed onderwijs drie domeinen omvat, kwalificatie, socialisatie en subjectificatie en evenwichtig verdeeld is over die drie domeinen. Kwalificatie is het onderwijzen van kennis en vaardigheden die je in je volwassen leven nodig hebt, waar in het huidige onderwijs meestal de nadruk op ligt. Socialisatie is de vorming tot lid van een gemeenschap en kennismaken met tradities en praktijken (bijv. sociaal-politiek, cultureel, professioneel). Subjectificatie is persoonlijke vorming tot een autonoom, verantwoordelijk en kritisch individu.

Voor mij als onderwijzer is het de uitdaging om voortdurend een balans te vinden tussen deze drie domeinen. Soms kan ik besluiten dat een van de drie domeinen tijdelijk belangrijker is, bijvoorbeeld wanneer ik mijn leerlingen moet helpen omgaan met vrijheid en verantwoordelijkheid. Op een ander moment, bijvoorbeeld in de examenperiode, kan kwalificatie tijdelijk de overhand krijgen. Maar op de lange termijn moeten deze drie domeinen in evenwicht zijn.

Daarvoor is een ‘existentieel curriculum’ nodig dat volgens Biesta:

… het kind de kans [geeft] om in de wereld te komen. Dat is de taak van de school: niet bij jezelf blijven, maar buiten jezelf komen, in een plurale wereld. Het is jouw levenstaak om […] een volwassen relatie aan te gaan met de ander en het andere.

Een existentieel curriculum is, met andere woorden, een curriculum dat vooral kijkt welke mogelijkheden verschillende vakken en vakgebieden bieden voor leerlingen om (aspecten van) de wereld te ontmoeten. Daarbij verstaan we onder wereld alles wat buiten de persoon bestaat, zowel de fysieke als de sociale wereld en zowel op kleine als op grote schaal.

De uitdaging is om een curriculum te bedenken waarbij ook in de ‘harde vakken’ aan deze voorwaarde wordt voldaan. Ik denk dan aan een omvattend kader waarbij wat we onze kinderen onderwijzen in verband wordt gebracht met de grote verhalen over het universum, de Aarde en de mensheid. Die gaan over vragen die mensen al heel lang stellen, zoals het ontstaan van het heelal, de Aarde, het leven, de mens en de zin van het bestaan. Vragen over arm en rijk, honger en overvloed, natuurrampen, oorlog en vrede. Dat gaat nog een stap verder dan het vak ‘Big History‘ dat door filosofe Constance van Hall op het A. Roland Holst College in Hilversum werd ontwikkeld. Geweldig project, maar ik zou willen dat alle vakken een plek krijgen in dat grote verhaal.

Zo kan een curriculum ontstaan dat werkelijk relevantie heeft voor onze leerlingen, iets dat nu in hoge mate aan ons onderwijs ontbreekt. Mijn ideale curriculum is dan beslist niet een centraal en tot in details voorgeschreven programma, maar een verhaal waarin de grote lijnen worden aangegeven, die op lokaal niveau worden uitgewerkt binnen de plaatselijke context en behoeften. Dat houdt meteen in dat ook de kwaliteitsbeoordeling en -bewaking op lokaal niveau plaatsvinden.

Is een nieuw curriculum genoeg?

Op 22 mei plaatste Jelmer Evers op deze groepsblog een post, Is een nieuw curriculum genoeg?, waar ik een commentaar op schreef dat ik hieronder enigszins gewijzigd weergeef.

Jelmer stelt het proces van curriculumontwikkeling voor als:

een permanente openbare beta [… w]aarbij de oplevering van een nieuw curriculum steeds als nieuwe mijlpaal dient.

Uitvoerders zijn ontwikkel- of design-gemeenschappen van leraren die in vakoverstijgende samenwerkingsverbanden werken aan een alomvattend curriculum.

Die ‘permanente openbare beta’, een open source curriculum dat voortdurend in ontwikkeling is en continu aan de praktijk wordt getoetst, is een van de baanbrekende aspecten van dit voorstel. Het tweede is de collectieve autonomie van leraren, die we al van ‘Het Alternatief’ kennen. En het derde is het impliciete voorstel om van het curriculum een existentieel curriculum te maken, waarbij vakoverstijgende verbanden worden gelegd.

Het lijkt me dat de aanpak die Jelmer hier voorstelt aan Biesta’s criteria van goed onderwijs voldoet. Bovendien lost die, naar mijn mening in een klap een aantal problemen in het onderwijs op.

Het eerste is het probleem dat de inhoud en de kwaliteit van het onderwijs worden bepaald door hogere bestuurslagen. Daarbij is de nadruk steeds meer op het economische en maatschappelijke nut van onderwijs komen te liggen en minder op de persoonlijke vorming.
Het tweede, dat net als het vorige samenhangt met een neoliberale visie op onderwijs, is de overdreven waarde die wordt toegekend aan de meetbaarheid van onderwijsresultaten. Het gevolg is dat onderwijs geleidelijk reduceert tot datgene dat meetbaar is.
Het derde is het probleem dat veel vernieuwingen in het onderwijs, voorgesteld als verbeteringen en oplossingen voor vermeende problemen, van bovenaf worden opgelegd. Vaak ontbreekt het de ‘vernieuwers’ aan kennis  en deskundigheid op het gebied van de onderwijspraktijk, met de bekende rampzalige gevolgen. Dit alles belemmert de professionele ontwikkeling van leraren, omdat ze zijn teruggebracht tot uitvoerders.
Het vierde, daarmee verwante, probleem is het grote aantal, hierboven al genoemde, heel- en halfbakken ideeën van mensen die zelf nooit (of lang geleden) voor de klas hebben gestaan. Vaak heel goed bedoelde maar weinig realistische voorstellen van ouders, die bezorgd zijn over het onderwijs dat hun kinderen krijgen. Daar moeten we zeker serieus naar luisteren, maar leraren zijn toch echt degenen die bij uitstek weten wat wel en niet werkt in de klas. Daarnaast zijn er de talloze bedrijven, adviesbureaus en instellingen die voor veel geld cursussen en producten aanbieden die problemen in het onderwijs zouden kunnen oplossen. Daarbij zitten fantastische instellingen, zoals bijv. Stichting LeerKracht, maar ook veel neuromythologische onzin, zoals de bekende breintrainingen, waarover we op deze blog regelmatig schrijven. Ook hier geldt weer: leraren zijn de eerst aangewezenen om te bepalen hoe een nieuw curriculum eruit moet zien en hoe het kan worden ingevoerd.

Regelmatig horen we – nu weer door staats Dekker en pas nog door de Onderwijsraad – oproepen om meer aandacht te schenken aan ‘21st century skills‘, waaronder dan wordt verstaan: probleemoplossend vermogen, kritisch denken, creativiteit, sociale vaardigheden, culturele sensitiviteit en digitale geletterdheid. Los van het feit dat dit (op de laatste na) vaardigheden zijn zo oud als de mensheid en dat we er bovendien niet aan moeten denken dat die skills straks ook weer door Cito getoetst gaan worden, de manier waarop die moeten worden ingevoerd voorspelt weer weinig goeds. Commerciële curriculumontwikkelaars staan al weer klaar om ons, arme leraren, uit de brand te helpen.

Jelmers voorstel

  1. Het zwaartepunt en de verantwoordelijkheid komt bij de docenten te liggen, die de inhoud van het curriculum bepalen. Die zijn het meest deskundig op hun eigen vakgebied en kunnen het beste overzien hoe zich dat tot andere vakgebieden verhoudt.
  2. Ook de verantwoordelijkheid voor de kwaliteitscontrole komt bij docenten te liggen, zoals bij andere beroepsgroepen gebruikelijk is. Nauwelijks verrassend voor een auteur van Het Alternatief.
  3. De door Jelmer genoemde ontwikkel- of design-gemeenschappen vormen de natuurlijke organisatievorm voor leraren, zowel binnen scholen als binnen samenwerkingsverbanden van scholen. Zulke design-gemeenschappen kunnen werken als een open source platform zoals dat voor software-ontwikkelaars, Github.
  4. Omdat het curriculum als open source wordt ontwikkeld lost dat meteen het probleem op van de veel te dure, beperkte en snel verouderende schoolboeken, die door uitgevers op de markt worden gebracht.
  5. Het door Jelmer Evers voorgestelde curriculum omvat alledrie domeinen van Biesta. Door – in tegenstelling tot de Onderwijsraad – ook het derde domein (subjectivering) erbij te betrekken, wordt het curriculum werkelijk relevant voor jonge mensen.
  6. Formatieve en summatieve toetsing, inclusief de eindexamens, zijn een integraal deel van dit alles omvattende curriculum.
  7. Het alom geprezen, maar in de praktijk nauwelijks gefaciliteerde, levenlang leren is een integraal onderdeel van de permanente curriculumontwikkeling zoals Jelmer Evers die voorstelt. En ook lerarenopleidingen zijn in dit voorstel geïntegreerd.
  8. Jelmer pleit voor een substantiële innovatiepot voor docenten, scholen en ontwikkelgemeenschappen, die direct de beschikking moeten hebben over deze fondsen.
  9. De Onderwijscoöperatie zou de spil moeten worden van curriculumvernieuwing.

Dit alles klinkt mij als muziek in de oren. Ik zie vergezichten van edcamps van alfa-, beta- en gammadocenten die vakoverstijgende curricula ontwikkelen die werkelijk relevant zijn voor jonge mensen die in deze tijd opgroeien. Ik hoop daar een bijdrage aan te kunnen geven.

Bronnen

Gert Biesta (2014). The beautiful risk of education. Boulder, Co: Paradigm Publishers. In september verschijnt de Nederlandse vertaling door René Kneyber.

René Kneyber en Jelmer Evers, 2013. Het Alternatief: Weg met de afrekencultuur in het onderwijs!, uitgeverij Boom, Amsterdam.

Onderwijsraad. (2014). Een eigentijds curriculum. Den Haag. hier downloaden

0 0 votes
Article Rating
Abonneren
Abonneren op
guest

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

17 Reacties
nieuwste
oudste meest gestemd
Inline Feedbacks
View all comments

About Dick van der Wateren

Als blogger en onderwijsauteur denk ik na over onderwijs en pedagogiek. In 2016 verscheen bij Uitgeverij Ten Brink mijn boek 'Verwondering' waarin ik een lans breek voor onderwijs op basis van vragen die leerlingen zelf bedenken. In 2020 verscheen mijn boek De Denkende Klas bij LannooCampus met praktische aanwijzingen om met leerlingen dieper te denken. Als vo-docent heb ik talentvolle en begaafde leerlingen begeleid die meer uitdaging nodig hebben, en leerlingen gecoacht met diverse problemen - onderpresteren, perfectionisme, levensvragen. Na een lang leven in het onderwijs en de wetenschap ben ik in 2017 een filosofische praktijk begonnen, De Verwondering, in Amsterdam. Daar heb ik gesprekken met volwassenen zowel als jongeren over levensvragen, zingeving, werk, studie, relaties.

Category

onderwijs, onderzoek

Tags

,