Met hun boek “Jongens zijn slimmer dan meisjes en andere mythes over leren en onderwijs” hebben Pedro De Bruyckere en Casper Hulshof laten zien dat men in onderwijsland zich nogal eens baseert op een mythe in plaats van bewijs. Een claim die ook regelmatig voorbij komt is dat sommige kinderen beelddenkers zijn en daarom niet goed kunnen meekomen met het huidige talige onderwijs. En dus moet er onderwijs komen gericht op beelddenkers. Maar hoe hard is deze claim eigenlijk?

Wetenschappelijk bewijs

Het idee van beelddenken bestaat al verschillende decennia. Je mag dus verwachten dat er flink wat onderzoek naar is gedaan en het concept van beelddenken stevig is verankerd in de wetenschap. Echter zowel bij Beelddenken in de Praktijk als bij Bureau Bezem wordt naar slechts één wetenschappelijk artikel verwezen: “The rise and fall of immediate and delayed memory for verbal and visuospatial information from late childhood to late adulthood” (het volledige artikel als PDF). Geschreven door o.a. hoogleraar Jaap Murre van de Universiteit van Amsterdam.

In dit artikel ziet men het bewijs voor het verschil in beelddenkers en taaldenkers. Dat vraagt dus om een nadere bestudering van dit artikel. Het is een grootschalig opgezette studie onder maar liefst 28000 Nederlanders. Om te beoordelen of het artikel van Murre als bewijs kan dienen, moeten we kijken naar wat hij precies onderzocht heeft en wat hij precies heeft gerapporteerd.

Voor wat betreft wat hij onderzocht heeft, is (ook na lezing van het artikel) de titel een uitstekende samenvatting: de toe- en afname van het korte- en lang termijn geheugen op de dimensies van verbaal en visueel/ruimtelijk geheugen waarbij is gekeken naar de invloed van geslacht, leeftijd en opleiding. Een hele mond vol dus. Om e.e.a. te meten heeft hij verschillende testen gebruikt voor het verbale geheugen (4) en het visueel/ruimtelijk geheugen (3). Op basis van de manier waarop hij e.e.a. heeft gerapporteerd, kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat hij met deze studie meer geïnteresseerd was in de ontwikkeling van het geheugen gedurende ons leven dan dat hij het bestaan van beelddenken wilde aantonen.

Significantie en effectgrootte

Murre en consorten laten inderdaad een heel scala aan significante resultaten zien. Tabel 7 van het artikel geeft o.a. de correlaties tussen verschillende testen weer. Wat opvalt is dat de correlaties tussen de verbale testen onderling en de visuele testen onderling van dezelfde orde van grootte zijn als de correlaties tussen de verbale en de visuele testen.

Verder valt op dat bijna alle correlaties significant zijn. Echter, significantie zegt nog heel weinig. Het zegt alleen dat met een bepaalde zekerheid twee waarden van elkaar verschillen. Verder is het zo dat hoe groter de steekproef, hoe groter de kans dat je een significant verschil vindt. Door de grote steekproef (28.000 is heel erg groot), was de kans dus heel groot dat er significante verschillen werden gevonden.

Maar wat veel interessanter is, is het de grootte van het verschil. In de wetenschap gebruikt men hiervoor de effectgrootte. De drempelwaarde voor effectgrootte zijn als volgt: rond de 0,20 is klein, 0,50 is gemiddeld, 0,80 is groot en 1,30 is erg groot. Van alle effectgroottes die Murre en consorten presenteren is geen enkele waarde groter dan 0,022. De verschillen zijn dus erg minimaal.

Verkeerde conclusies

Zowel Beelddenken in de Praktijk als Bureau Bezem melden dat uit dit onderzoek duidelijk naar voren komt dat mensen vanaf hun vierde levensjaar een duidelijke voorkeur krijgen voor één van beide geheugensystemen. Waar ze het vandaan halen weet ik niet, maar het staat in ieder geval niet in het artikel. Dat kan ook niet omdat de jongste leeftijdgroep waarbij metingen zijn verricht die van 11 tot 15 jaar is. Toch zo’n conclusie toedichten aan dit wetenschappelijk artikel is mijn ogen gewoon pure misleiding.

Één bron = geen bron

Zoals ik in het begin al heb opgemerkt, baseert men zich op één artikel. In de wetenschap kan dat een mooie aanleiding voor meer onderzoek zijn, maar het is zeker geen basis voor een goed gefundeerde theorie. Als men met een bestaansgeschiedenis van verschillende decennia met slechts één wetenschappelijk artikel op de proppen kan komen, dan is het mijns inziens erbarmelijk gesteld met de houdbaarheid van je theorie. Waar wordt er verwezen naar het wetenschappelijk werk van Maria Krabbe en Nel Ojemann (de grondleggers van de beelddenk beweging)? Nergens. Een korte zoektocht met Google Scholar leverde ook niks op.

En dat is nog niet alles. Het onderzoek gaat over geheugen en dat is toch niet helemaal hetzelfde als denkprocessen en leren. Wat verder frappant is aan het artikel, is de discrepantie tussen het belangrijkste resultaat (geheugenprestaties nemen af na het 25ste levensjaar) en de belangrijkste conclusie (individuele verschillen worden gedomineerd op de dimensie verbaal versus visueel-ruimtelijk geheugen).

Al met al moet ik concluderen dat het bewijs voor het concept beelddenken zeer, zeer mager is. Ik zou er mijn geld in ieder geval niet op inzetten.

4 4 votes
Article Rating
Abonneren
Abonneren op
guest

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

28 Reacties
nieuwste
oudste meest gestemd
Inline Feedbacks
View all comments

Latest Posts By Jaap Walhout

    Category

    evidence-based, onderzoek

    Tags

    ,