Vandaag is het rapport van de Onderwijsinspectie gepubliceerd. Een van de in het oog springende conclusies is dat Nederlandse leerlingen weinig gemotiveerd worden op school en in vergelijking met andere landen beschamend weinig. Het rapport stelt: “Motivatie leerlingen kan beter.” en: “Leerlingen onvoldoende betrokken in 1 op de 5 lessen voortgezet onderwijs.”

Die uitdaging moeten we aannemen.

Motivatie van Nederlandse leerlingen vergeleken met leerlingen wereldwijd. Bron: OESO.

Motivatie van Nederlandse leerlingen vergeleken met leerlingen wereldwijd. Infographic uit het rapport van de Onderwijsinspectie. Bron: OESO.

Ik word heel treurig als ik leerlingen hoor zeggen dat ze niet met plezier naar school gaan. Wel om hun vrienden te zien, maar niet omdat ze op school graag leren. Dat blijkt ook uit deze figuur die in het Inspectierapport staat afgebeeld: Nederlandse leerlingen horen wereldwijd tot de gelukkigste, maar zodra het om leren gaat scoren ze laag tot extreem laag. Bij lezen gaat het al mis, maar bij plezier in lezen over wiskunde scoren we het allerlaagst. Wereldwijd lezen gemiddeld 50% van de kinderen graag over wiskunde. In Nederland zijn dat er minder dan 20%.

Veel docenten en ouders lijken dat als een gegeven te accepteren: pubers hebben nu eenmaal een hekel aan school. Een soort natuurwet, waar we gewoon niets aan kunnen veranderen. Daar word ik nog treuriger van: dat wij er al op voorhand van uitgaan dat jongeren ongeïnteresseerd naar onze lessen komen. Wat zeggen we daarmee over onszelf, over onze lessen, ons werk?

Al lang geleden, in mijn eerste baan als leraar, heb ik me erover verbaasd dat op rapportvergaderingen gezegd werd dat een bepaalde leerling ongemotiveerd was en dat hij of zij daarom een onvoldoende had. Dan dacht ik (en later zei ik): “Maar dat is toch ons werk? Daar zijn wij toch voor opgeleid om leerlingen te motiveren? Als mijn leerlingen niet gemotiveerd zijn, doe ik iets niet goed. Ik moet als docent toch in staat zijn om mijn leerlingen te motiveren. Ik mag dat niet mijn leerlingen verwijten.”

Wat doe ik verkeerd?

Het kunnen verschillende dingen zijn die ik dan niet goed doe. Het kan zijn dat mijn lessen niet relevant zijn voor de leerlingen die ik op dat moment voor me heb. Vaak wordt in dit verband het woord ‘leuk’ gebruikt. Ik hoorde het vanavond staatssecretaris Dekker weer zeggen in het Achtuurjournaal. “De lessen moeten leuker.” Leuk is echter niet het goede woord. Een les hoeft niet persé leuk te zijn om toch relevant te zijn. En hier bedoel ik ook niet relevant in de zin van: aansluitend bij de ‘belevingswereld’ van jongeren. We hoeven de wet van behoud van energie niet uit te leggen met een rap van Kleine Viezerik.

Een relevante les is een les waarin een leerling iets leert omdat hij dat wil leren, gewoon omdat hij dat nodig heeft. Het is mijn taak om mijn leerling van het belang daarvan te doordringen. Hoe meer ik mijn vak beheers en hoe meer ik over de grenzen van mijn vak heen kan kijken, hoe beter ik dat kan. Ik moet dus in de eerste plaats het vak beheersen waarin ik lesgeef. Mijn leerlingen moeten ervan overtuigd zijn dat ze in mijn lessen niet snel uitgeleerd zijn.

Het kan zijn dat ik mijn leerlingen onvoldoende aanmoedig om te leren. De inspanning die een leerling moet doen om iets te leren is niet altijd ‘leuk’. Het kan frustrerend zijn, of teleurstellend als je ondanks alle inspanningen iets nog niet beheerst. Het kan behoorlijk vermoeiend zijn en je moet kunnen doorzetten, niet te snel opgeven. Daarbij hebben leerlingen mij nodig om hen aan te moedigen, een compliment te geven als iets lukt, aan te geven waar het beter kan.

Het kan zijn dat ik iets sta uit te leggen terwijl een groot deel van de klas niet begrijpt waar ik het over heb. Als ze dan zelfstandig aan het werk gaan moet ik niet verbaasd zijn als het een puinhoop wordt. Ik kan natuurlijk zeggen dat ik al jaren op deze manier lesgeef en dat leerlingen die mijn uitleg niet begrijpen dom zijn. Dat is weinig productief. Het is mijn taak om op te letten of mijn verhaal is aangekomen en het zonodig op een andere manier uit te leggen.

Het kan zijn dat ik er geen rekening mee houd dat ik voor sommige leerlingen veel te langzaam ga. Die hebben aan een paar aanwijzingen genoeg om daarna zelfstandig verder te werken. Voor anderen kan ik weer veel te snel gaan. Dan moet ik die wat meer aandacht geven. Doe ik dat niet, dan heb ik voortdurend ordeproblemen. De snelle leerlingen vervelen zich dood en gaan keet trappen of zitten uit het raam te staren. De langzame leerlingen geven de moed op en gaan wat anders doen. Het heeft geen zin dat mijn leerlingen te verwijten.

Het kan ook zijn dat ik mijn leerlingen regels opleg waarvan ze de zin niet begrijpen. Geen petjes in de klas omdat dat in het schoolreglement staat. Niet naar de wc tijdens de les. Geen boterham eten tijdens de les, al heb je nog zo’n honger. Strafwerk als je je huiswerk niet hebt gemaakt, of je boeken niet bij je hebt. Nog erger is het als ik mijn leerlingen straf geef als ze te laat komen, maar zelf geregeld te laat in de klas ben. Of dat ik een toets pas na weken heb nagekeken, terwijl mijn leerlingen hun opdrachten stipt op tijd moeten inleveren.

Ik zou me ook kunnen afvragen welke van die regels echt nodig zijn voor mijn lessen. Wat kan ik echt niet toestaan omdat dat het leren belemmert? Dan blijven er verrassend weinig regels over. Uiteindelijk ben ik uitgekomen op maar een regel: ‘Doe normaal’, ofwel: “Wat jij niet wilt dat jou geschiedt, doe dat ook een ander niet.’ Dus niet op elkaar schelden, elkaar niet uitlachen of voor dom uitmaken, elkaar niet hinderen bij het leren. Alle andere problemen kunnen we in goed overleg oplossen.

Al deze fouten – in mijn ogen – heb ik zelf in de loop van jaren voor de klas keer op keer gemaakt. Anders dan een ezel heb ik mij meermaals aan dezelfde steen gestoten, voor ik doorhad wat ik verkeerd deed. Intussen heb ik geen twee jaar achter elkaar op dezelfde manier lesgegeven. Steeds heb ik weer iets nieuws uitgeprobeerd en als het beviel hield ik het erin.

Autonomie

Het kan ook anders. Dat heb ik bijvoorbeeld gezien op het Vathorst College In Amersfoort, waarover ik hier heb geschreven. Ik zie ook hoe het in mijn klas werkt.

De manier van lesgeven en omgaan met leerlingen, die mij nu het beste bevalt, is gebaseerd op autonomie. Ik heb daar eerder (hier) over geschreven, geinspireerd door de publicaties van Deci en Ryan. De kernbegrippen daarbij zijn: vrijheid, verantwoordelijkheid, zelfstandigheid en vertrouwen. Na jaren van proberen en worstelen, veel lezen en ervaringen uitwisselen met collega’s ben ik hier uitgekomen. Ik doe mijn best om mijn leerlingen zoveel mogelijk te laten bepalen hoe ik hen lesgeef: klassikale uitleg, individueel of in groepjes zelf uitzoeken. Wat ze op dat moment nodig hebben. Daarbij bepalen ze zelf hoe snel ze door de stof gaan. Wie klaar is kan een toets maken. Tussentijds zorg ik voor diagnostische, formatieve toetsen met feedback.

Mijn leerlingen hebben een grote mate van vrijheid, maar nemen daarmee tegelijkertijd verantwoordelijkheid voor hun eigen handelen. Ik geef hun mijn vertrouwen dat ze die verantwoordelijkheid aankunnen en dat alles samen maakt hen zelfstandig. Gaat dit dan nooit mis? Natuurlijk gaat dit weleens mis. Gelukkig maar, anders zouden we er niet van kunnen leren. Omgaan met vrijheid, zelfstandigheid en verantwoordelijkheid moet je leren. En fouten horen bij het leren. Bij mij geldt niet: fouten maken mag, maar: fouten maken moet. Hoe meer fouten je maakt, hoe meer je leert.

Laat me meteen de indruk wegnemen dat mijn lessen allemaal perfect volgens dit ideaal verlopen. Ook bij mij lukt het niet elke keer. Dat vind ik het fascinerende van dit vak. De ene keer denk ik dat ik het eindelijk kan, lesgeven. De andere keer kom ik thuis met nog maar een gedachte: morgen ga ik mijn ontslag indienen. Wat gisteren nog lukte, lukt me vandaag niet meer.

Als ik daar nog een achter zou kunnen komen: hoe maak ik van elke les de perfecte les? Maar misschien is het dan niet leuk meer.

Bronnen

Milan van Amerongen en Casper van Hensbergen, 2014. De Staat van de Leerling. Door de leerling, voor de leerling. Profielwerkstuk. http://publicaties.onderwijsinspectie.nl/xmlpages/tan/files?p_file_id=6

Inspectie van het Onderwijs, 2014. De staat van het
onderwijs. Onderwijsverslag 2012/2013
. Utrecht. Inspectie van het Onderwijs, 234 pp. http://www.onderwijsinspectie.nl/actueel/nieuwsberichten/motivatie-leerlingen-kan-beter.html?homeref=true

Ryan, R. M., & Deci, E. L., 2009. Promoting self-determined school engagement: Motivation, learning, and well-being. In K. R. Wentzel & A. Wigfield (Eds.), Handbook on motivation at school (pp. 171-196). New York: Routledge.

0 0 votes
Article Rating
Abonneren
Abonneren op
guest

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

15 Reacties
nieuwste
oudste meest gestemd
Inline Feedbacks
View all comments

About Dick van der Wateren

Als blogger en onderwijsauteur denk ik na over onderwijs en pedagogiek. In 2016 verscheen bij Uitgeverij Ten Brink mijn boek 'Verwondering' waarin ik een lans breek voor onderwijs op basis van vragen die leerlingen zelf bedenken. In 2020 verscheen mijn boek De Denkende Klas bij LannooCampus met praktische aanwijzingen om met leerlingen dieper te denken. Als vo-docent heb ik talentvolle en begaafde leerlingen begeleid die meer uitdaging nodig hebben, en leerlingen gecoacht met diverse problemen - onderpresteren, perfectionisme, levensvragen. Na een lang leven in het onderwijs en de wetenschap ben ik in 2017 een filosofische praktijk begonnen, De Verwondering, in Amsterdam. Daar heb ik gesprekken met volwassenen zowel als jongeren over levensvragen, zingeving, werk, studie, relaties.

Category

onderwijs, praktijk

Tags

, ,