De onderwijspraktijk maakt heel beperkt gebruik van de resultaten uit onderwijskundig onderzoek, dat is al langer bekend. Onderbenutting van resultaten vinden onderzoekers, beleidsmakers én docenten problematisch, ieder om eigen redenen. Eén van de oplossingsrichtingen die wel wordt voorgesteld is om docenten vaker zelf onderzoek naar de eigen praktijk te laten uitvoeren. In opdracht van de Programmaraad Onderwijsonderzoek heeft nu een aantal onderzoekers een literatuurstudie gedaan die specifiek keek naar dit type onderzoek. Wat voor onderzoek doen docenten in het basis- en voortgezet onderwijs naar de eigen praktijk? En biedt dat inderdaad kansen om de kloof tussen onderwijskundig onderzoek en de praktijk te overbruggen?

Om met die laatste vraag te beginnen: dat wordt eigenlijk nergens heel duidelijk uit het uitgebreide rapport van de kersverse hoogleraar Wilfried Admiraal en zijn collega’s. Zij analyseren onderzoek dat is uitgevoerd door docenten, vatten studies naar docent professionalisering samen en halen aanbevelingen voor de praktijk aan. Helpt onderzoek dat door docenten zelf, in plaats van door onderwijskundig onderzoekers, wordt gedaan om de kloof tussen onderzoek en praktijk te dichten? Die vraag lijkt alleen tussen de regels door (ontkennend) beantwoord te worden. Daarmee is het rapport niet af geserveerd, zeker niet. Ik vind dat het veel stof biedt voor discussie over het verhogen van de relevantie van wetenschappelijk onderzoek.

De auteurs hebben artikelen bekeken die geschreven zijn door docenten uit het basis – en voortgezet onderwijs, verschenen in internationale peer-reviewed tijdschriften (als maat voor de kwaliteit van het onderzoek) in de afgelopen vijf jaar. Opvallend vond ik dat ze daarbij maar op 58 studies uitkwamen, wereldwijd. Ik kan me voorstellen, en dat zeggen de schrijvers van het rapport ook, dat het best lastig is om te herkennen of auteurs van artikelen als docent werkzaam zijn, én docenten zullen misschien eerder in vaktijdschriften (in de eigen taal) publiceren. Uit de analyse van die beperkte set kwam wel helder naar voren dat docenten vaak alleen de eigen onderwijspraktijk kwalitatief evalueren, daardoor zijn de bevindingen slecht toe te passen in andere omgevingen omdat onbekend blijft waarom de gekozen strategie wel of niet werkte. Goed evaluatief onderzoek van de eigen onderwijspraktijk is ook niet eenvoudig. Wanneer de docent zowel de interventie ontwerpt, toepast als evalueert, dan is bias in de conclusies haast onvermijdelijk. En de eigen omgeving is zó bekend, dan zal het lastig zijn om juist kenmerkende aspecten van die context te benoemen die de resultaten beïnvloed zouden kunnen hebben.

Naast studies gedaan door docenten zelf, bespreken de auteurs ook studies over het professionaliseren van docenten in het doen van onderzoek. Niet helder wordt of het hier alleen over professionaliseren van basis- en voortgezet onderwijs docenten gaat of breder. In ieder geval gaat het hier al om een groter aantal studies (102), al is daar ook niet heel omvangrijk gezien het grote aantal studies over docenten die verschijnen. Een belangrijke aanbeveling lijkt daar te zijn dat instructie in onderzoek vaardigheden vooral goed werkt in de vorm van praktijkleren, onderzoek leren doen door onderzoek te doen, én dat onderzoek doen samen met mede-docenten effectief is.

Tussen de (vele) regels door komen twee grote thema’s naar voren die apart aandacht verdienen naar mijn idee. Ten eerste dat niet alleen docentonderzoek nadelen kent. Tussenvormen waarbij onderzoekers en docenten op verschillende manieren samenwerken lijken nog lang niet uitgekristalliseerd te zijn. Samenwerkingsvormen tussen docenten en onderzoekers hebben mooie namen (umbrella model of one-to-one collaboration bijvoorbeeld) maar geen van allen lijkt ideaal. De auteurs halen Schenke aan dat “samenwerking tussen docenten en onderzoekers in onderwijsonderzoek, ondanks wederzijdse welwillendheid, moeizaam tot stand komt”. Twee projecten worden in meer detail besproken: de Academische Opleidingsschool en Durven Delen Doen. Ook in die projecten blijkt het lastig om het onderzoek op het netvlies van docenten te krijgen buiten de groep docenten die het onderzoek uitvoert. Oók als de deelnemende docenten voor henzelf positieve resultaten ervaren, bijvoorbeeld een meer kritische kijk op het eigen onderwijs. Misschien gaan de docent onderzoekers steeds meer op de onderzoekers lijken en steeds minder op hun collega’s, en nemen daardoor informele mogelijkheden tot beïnvloeding van hun collega’s af.

Het tweede grote thema dat in het rapport duidelijk wordt is dat docentonderzoek inherent vraagt om keuzes in drie veelvoorkomende dilemma’s. Moet het onderzoek nauw aansluiten bij de eigen onderwijspraktijk of juist bijdragen aan meer algemene school ontwikkelingsthema’s? Kan onderzoek samenwerking tussen docenten stimuleren én tegelijkertijd de docent eigenaar van het onderzoek maken om motivatie vast te houden? Op welke manier kan het management het onderzoek inkaderen, faciliteren en ondersteunen maar toch de docent(en) vrijlaten in de keuze voor doel, inhoud en vorm van hun onderzoek? Ik denk dat discussies over die vragen vruchtbaar kunnen zijn, vruchtbaarder dan onderzoek als een hete aardappel tussen verschillende actoren heen en weer schuiven.

Samenvattend: het rapport (dat nog meer omvat dan hierboven beschreven) biedt een mooi maar soms wat langdradig overzicht van kenmerken van – en aandachtspunten voor docentonderzoek. Helder wordt dat er nog werk genoeg te doen voor onderwijskundig onderzoekers…, eh docenten, eh umbrella’s….

Het hele rapport is op de website van NWO te vinden:

http://www.nwo.nl/onderzoek-en-resultaten/programmas/programmaraad+voor+het+onderwijsonderzoek+%28proo%29/verschenen+review+studies

0 0 votes
Article Rating
Abonneren
Abonneren op
guest

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

6 Reacties
nieuwste
oudste meest gestemd
Inline Feedbacks
View all comments

About Esther de Groot

Esther de Groot (@EsGroot) is onderwijskundig onderzoeker en adviseur. In haar promotieonderzoek, afgerond in mei 2012, heeft ze de verbinding gelegd tussen ‘leven lang leren’ en Evidence Based Practice van dierenartsen. Esther heeft expertise op het gebied van elearning, leergemeenschappen van professionals, informeel leren en Evidence Based Practice. Op dit moment werkt zij bij het UMC-Utrecht, bij Huisartsgeneeskunde.

Latest Posts By Esther de Groot

Category

evidence-based