Door Dick van der Wateren

Mijn laatste post over creativiteit meten heeft nogal wat losgemaakt, hier en vooral ook op Twitter. Veel bijval, maar ook behoorlijk wat kritisch commentaar. Dat laatste wil ik hier graag beantwoorden, al besef ik dat ik een methode verdedig die ik zelf niet heb ontwikkeld, maar waar ik zo enthousiast over ben dat ik hem hier wil uitproberen. Creativiteit en onderwijs blijkt een combinatie te zijn die kan leiden tot stevige debatten.

De discussie gaat over een nieuw instrument om creativiteit van leerlingen in het basis- en voortgezet onderwijs te beoordelen. Daarover wordt gerapporteerd in de OECD-studie “Progression in Student Creativity in School: First Steps Towards New Forms of Formative Assessments” door Bill Lucas, Guy Claxton en Ellen Spencer. Het gaat dus om een formatief meetinstrument, zoals een d-toets, waarmee de ontwikkeling van de creativiteit van leerlingen kan worden gevolgd. Het instrument is in Engeland in twee praktijkonderzoeken op 12 scholen getest, met leraren die positief stonden tegenover deze aanpak. Die leraren hadden ook invloed op de uiteindelijke vorm van het instrument.

Kritische feedback

De kritische geluiden na mijn vorige post komen hierop neer (als ik iemand verkeerd parafraseer hoor ik dat graag):

  • Creativiteit is een spontaan proces.
  • Wat creativiteit precies is, weet niemand. Net zoals bij intelligentie.
  • Creativiteit moet je stimuleren, niet meten.
  • Creativiteit is min of meer identiek aan intelligentie, of er is minstens een grote overlap.
  • Formatief testen van creativiteit is tegenstrijdig aan creativiteit.
  • Testen creëert concurrentie. Creativiteit is kunstzinnig, wat zo uniek is. Concurrentie breek het af.
  • Creativiteit meten is overbodig omdat docenten (intuïtief) wel weten wie creatief is en wie niet.
  • Het instrument deugt niet. Creativiteit bestaat uit fantasie en nieuwsgierigheid. Discipline, doorzettingsvermogen en samenwerking zijn hooguit versterkende factoren.
  • Dit instrument is niet geschikt voor alle kinderen, bv niet voor kinderen met een autistische stoornis.
  • Het instrument kan leiden tot het afrekenen van leerlingen op onvoldoende creativiteit.
  • Iemand reageerde: “Misschien begrijp ik het helemaal verkeerd … Dat hoop ik eigenlijk maar. Nu zie ik heel veel beren op de weg of eigenlijk: benarde en beperkte meesters en juffen, docenten en docentes. Die krijgen zo de gelegenheid om het autonome denken van hun leerlingen aan een maatstaf te onderwerpen, een maatstaf waaraan zij mogelijk zelf bij lange na niet kunnen voldoen. Brrrr”

Veel van deze bezwaren komen terug in het commentaar van mijn medeblogger Flip Schrameijer, waaruit ik dan ook het meeste zal citeren.

Vooropgesteld, ik ben geen psycholoog, laat staan een die onderzoek doet naar creativiteit. Mijn belangstelling komt voort uit mijn ervaringen als aardwetenschapper en als docent. Op beide terreinen ben ik altijd gefascineerd geweest door de manier waarop mensen originele ideeën ontwikkelen. Dat maak ik mee tijdens discussies in het veld, in het lab, in artikelen en lezingen, wanneer ik iets lees, of zomaar wanneer ik met iets heel anders bezig ben. Op die momenten heb ik soms een ingeving, wanneer alles wat ik weet en ooit gezien of gehoord heb, ineens op zijn plaats valt.

Als docent vind ik het spannend jonge mensen te begeleiden in het proces naar zo’n ingeving, een origineel idee, of nieuw product. Ik beleef veel plezier aan het samen nadenken over vragen en problemen en mogelijke wegen naar een oplossing. De antwoorden zijn dan niet direct het belangrijkste. Net als in de wetenschap roepen vragen weer nieuwe vragen op.

Vanuit mijn twee levens (als wetenschapper en als docent) kijk ik met een schuin oog naar kunstenaars. Vooral in de jazz en geïmproviseerde muziek kun je het creatieve proces goed volgen, wanneer ter plekke nieuwe melodielijnen, ritmes en samenklanken ontstaan.

Kan creativiteit getest worden?

Er is een omvangrijke literatuur over creativiteit, op zijn minst vanaf de vroege jaren ’50. (Zie referenties in Lucas e.a. 2013 en Treffinger e.a. 2002.) De ideeën over creativiteit lopen al net zo uiteen als die over intelligentie. Hoewel in het onderwijs geen duidelijke consensus bestaat over wat we onder creativiteit verstaan, kunnen we een werkdefinitie afspreken waarmee we in de praktijk uit de voeten kunnen. Hoe precies moet je weten wat creativiteit is, om er in de onderwijspraktijk mee te kunnen werken? In elk geval kunnen we vaststellen aan welke kenmerken creatieve mensen voldoen.

Lucas, Claxton en Spencer hebben gekozen uit een groot aantal variabelen die in de literatuur genoemd worden en daar een hanteerbare lijst van gemaakt. Als meetbare kenmerken van creatieve ontwikkeling onderscheiden zij: nieuwsgierigheid, fantasie/vindingrijkheid, vasthoudenheid, discipline en samenwerking, ieder weer onderverdeeld in drie subcategoriën. Die lijst lijkt me voldoende houvast te geven om de vorderingen van leerlingen te volgen.

Creativiteit en intelligentie vertonen ongetwijfeld een grote overlap. Je kunt zelfs argumenteren dat een extra meetinstrument daarmee overbodig wordt. Dat moge zo zijn, maar het is weinig praktisch leerlingen regelmatig een IQ-test te laten maken. Het doel van de OECD-studie was een instrument te ontwikkelen dat bruikbaar en toch voldoende onderscheidend is voor regelmatige toepassing in de klas.

Naast deze nieuwe methode bestaan er al wat langer creativiteitstests, waarvan Torrance Test of Creative Thinking (zie Wikipedia en hier. Met dank aan Dirk de Boe.) de bekendste is. Die zou misschien gebruikt kunnen worden om de hier besproken test in Nederland te valideren.

Waarom zou je creativiteit willen testen?

We kunnen het er, denk ik, over eens zijn dat het belangrijk is dat we jonge mensen stimuleren om creatief te denken. Ik denk dat we het er ook over eens zijn dat het huidige onderwijs daarvoor te weinig ruimte geeft. Als we de ontwikkeling van creativiteit serieus nemen, helpt het als we inzicht hebben in de voortgang ervan bij onze leerlingen. Praktisch: ik wil weten in hoeverre mijn lessen de leerlingen helpen om creatief te leren denken en handelen. Dan ligt een of andere vorm van toetsing voor de hand.

Flip Schrameijer schreef: “Leerkrachten zullen toch wel ongeveer weten welke leerlingen nieuwsgierig, vasthoudend, vindingrijk, cooperatief en gedisciplineerd zijn?”
Ja, vaak wel, maar daar gaat het niet om. Het is niet zo interessant om vast te stellen wie creatief zijn en in welke mate, als wel om hun ontwikkeling te stimuleren en te volgen. Daarom is dit ook een formatief en geen summatief instrument. We willen geen rapportcijfers geven voor creativiteit.

Flip schreef ook: “de beste manier om creativiteit vast te stellen [is] het verzinnen van een opgave die creativiteit vereist, een dus die je beter tot een goed einde brengt als je nieuwsgierig, vasthoudend, vindingrijk, cooperatief en gedisciplineerd te werk gaat.” Mee eens, maar ik wil na afloop graag weten of het gewerkt heeft.

Ik zie dit in de eerste plaats dan ook als een coachingsinstrument, dat op drie manieren wordt gebruikt:

  • leerlingen ontwikkelen hun creatieve vermogen door met dit instrument te reflecteren op hun eigen leeractiviteiten;
  • de docent geeft feedback aan de leerling door middel van een gesprek over de door beiden genoteerde scores;
  • de docent reflecteert met dit instrument op het effect van zijn of haar lessen en de gebruikte leermiddelen.

Dat laatste punt benadrukt dat lessen in creativiteit net zo belangrijk zijn voor de leraar als voor de leerling. Om leerlingen te helpen zich bewust te worden van hun creativiteit en die te ontwikkelen is het een voorwaarde dat de docent dat ook doet. Als het werkt, leidt deze aanpak tot betere, interessantere en uitdagender lessen. In alle vakken. Ook wiskunde, natuurkunde en andere ‘harde’ wetenschappen vragen om creativiteit.

Is het instrument bruikbaar?

Als praktijkmensen moeten we ons, denk ik, afzijdig houden van theoretische discussies over de meetbaarheid van creativiteit. Interessant en belangrijk, maar voor mij als schoolmeester geldt: Wat kan ik er mee in mijn klas?

Als ik kijk en luister naar mijn favoriete jazzmuzikanten, zie ik alle elementen terug die met het instrument van Lucas e.a. worden gevolgd. In de geïmproviseerde muziek moet je fantasie hebben, nieuwsgierig zijn naar elkaars vondsten, goed samenspelen, maar ook doorzetten en de discipline hebben om een hoog niveau te halen en vol te houden. Tijdens een concert ontrolt zich dat spel van ontdekken, elkaar uitdagen en samen iets nieuws scheppen, voor je ogen. Het zelfde kun je zien bij topsporters, maar ook bij automonteurs, chirurgen en – niet te vergeten – leraren. Eigenlijk bij iedereen die op hoog niveau in zijn vak of specialisme bezig is.

Flip vroeg zich af wat de elementen discipline, vasthoudendheid en samenwerking in dit instrument doen. Daarop zijn verschillende antwoorden mogelijk. Een is dat nieuwsgierigheid en fantasie tot niets leiden als je er niets mee doet. Iets nieuws bedenken en maken is gewoon hard werken: je moet bereid en in staat zijn om je idee helemaal tot het einde te volgen en niet op te geven. Het andere is dat creativiteit niet op zichzelf staat. Behalve dat je veel kennis en vaardigheid moet ontwikkelen om succesvol te zijn – en ook daar moet je hard voor werken – is het zo dat creativiteit bouwt op het werk van voorgangers en op de samenwerking met anderen.

Of het instrument bruikbaar is weten we pas zeker als we het hebben geprobeerd. In Engeland zijn tot nu toe twee praktijkonderzoeken gedaan. De auteurs willen die nu uitbreiden naar een grotere groep scholen, waar mogelijk docenten werken die anders tegen creativiteit aankijken dan de pilotgroep.

Is het instrument geschikt voor alle kinderen?

Ook dit was een vraag van Flip Schrameijer, vanuit de gedachte dat met name autisten een hele andere vorm van creativiteit hebben dan de meeste mensen. Ik heb er, eerlijk gezegd, niet meteen een antwoord op. Het zal in de praktijk moeten blijken. Als ik denk aan mijn eigen dierbare leerlingen met Asperger kan ik me goed voorstellen hoe de hier besproken methode zou kunnen helpen hen te begeleiden in hun eigen, unieke creatieve ontwikkeling. Juist wanneer je dit als een coachingsinstrument gebruikt heb je alle vrijheid om iedere leerling individueel te begeleiden op een manier die bij hem of haar past. We zullen ons ervan bewust moeten zijn dat ieder mens op zijn heel eigen manier creatief is. Daarbij past een begeleiding op maat.

Is het instrument geschikt voor alle docenten?

Ook op die vraag moet ik het antwoord schuldig blijven. De vragensteller, die “benarde en beperkte meesters en juffen, docenten en docentes” zag, had daar een hard hoofd in en dat kan ik me indenken. Als ik van mezelf uitga, ik ben zeker creatief en acht mij goed in staat de creativiteit van anderen te beoordelen, ook van mensen die creatiever en intelligenter zijn dan ik. Ieder mens heeft zijn beperkingen en als docent moet ik me van mijn eigen beperkingen bewust zijn wanneer ik anderen beoordeel. Onder die voorwaarde denk ik dat het instrument breed toepasbaar is. Maar de vraag hoe je kunt voorkomen dat het wordt misbruikt om kinderen af te rekenen op hun (gebrek aan) creativiteit kan ik (nog) niet beantwoorden.

Laten we daar in de praktijk achter komen. Dit voorjaar wil ik bij voldoende belangstelling bij The Crowd een workshop creativiteit organiseren. Laat van je horen.

Bronnen

Lucas, B., G. Claxton and E. Spencer (2013), “Progression in Student Creativity in School: First Steps Towards New Forms of Formative Assessments”, OECD Education Working Papers, No. 86, OECD Publishing. http://dx.doi.org/10.1787/5k4dp59msdwk-en

Treffinger, D., G. Young, E. Selby, and C. Shepardson (2002), Assessing Creativity: A Guide for Educators, The National Research Centre on the Gifted and Talented, Connecticut. http://www.eric.ed.gov/PDFS/ED505548.pdf

0 0 votes
Article Rating
Abonneren
Abonneren op
guest

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

6 Reacties
nieuwste
oudste meest gestemd
Inline Feedbacks
View all comments

About Dick van der Wateren

Als blogger en onderwijsauteur denk ik na over onderwijs en pedagogiek. In 2016 verscheen bij Uitgeverij Ten Brink mijn boek 'Verwondering' waarin ik een lans breek voor onderwijs op basis van vragen die leerlingen zelf bedenken. In 2020 verscheen mijn boek De Denkende Klas bij LannooCampus met praktische aanwijzingen om met leerlingen dieper te denken. Als vo-docent heb ik talentvolle en begaafde leerlingen begeleid die meer uitdaging nodig hebben, en leerlingen gecoacht met diverse problemen - onderpresteren, perfectionisme, levensvragen. Na een lang leven in het onderwijs en de wetenschap ben ik in 2017 een filosofische praktijk begonnen, De Verwondering, in Amsterdam. Daar heb ik gesprekken met volwassenen zowel als jongeren over levensvragen, zingeving, werk, studie, relaties.

Category

determinatie, onderwijs, onderzoek, psychologie, test

Tags

,