Enkele weken geleden konden we in De Morgen en Trouw lezen dat onderzoek had uitgewezen dat verkleining van klassen geen positief effect heeft op de kwaliteit van het onderwijs. De Morgen kopte “Geen betere schoolprestaties door kleinere klassen” en Trouw ‘Kleinere klassen zijn niet altijd bevorderlijk voor leerlingen’. Er zullen weinig docenten in het basis- of het voortgezet onderwijs te vinden zijn, die deze algemene conclusies onderschrijven.

Zonder de kwaliteit van het onderzoek in twijfel te trekken, wil ik toch een paar kanttekeningen zetten. Hieronder volgen enkele eerste kritische gedachten, niet gehinderd door grote deskundigheid op het gebied van statistisch onderzoek, maar wel vanuit lange ervaring in het secundair onderwijs. Omdat dit een collectieve blog is daag ik mijn meer deskundige collega’s/onderzoekers uit mijn gedachten tegen het licht te houden.

Het gaat hier om een onderzoek in het kader van een master thesis door Sofie De Bondt, masterstudente aan het Instituut voor Informatie- en Onderwijswetenschappen van de Universiteit Antwerpen. De scriptie is hier te lezen en te downloaden

De eerste kanttekening betreft de titel van de scriptie: ‘Heeft klasgrootte een effect op de leesvaardigheid van leerlingen in het 4e leerjaar basisonderwijs?’. Daarmee beperkt de onderzoekster zelf al de algemene geldigheid van haar conclusies. Die beperking zien we niet terug in de krantenkoppen. En ik ben bang dat politici deze nuance ook niet zullen aanbrengen, wanneer dat in hun straatje te pas komt.

Ik citeer om te beginnen de Abstract in zijn geheel (De Bondt, 2012):

Klasgrootte is een onderwerp dat in het verleden reeds veel aandacht kreeg. Het is nog steeds een actief thema in Vlaanderen, gezien het beleid inzet op kleinere klassen. Dit schept de verwachting dat klassenverkleining oplevert. Is dit wel zo? Er is weinig Vlaams onderzoek dat dit nagaat. Bovendien zijn er enkele problemen met bestaand onderzoek: ze gebruiken regelmatig een vertekende meting van de variabele klasgrootte, er worden vaak ongeschikte analysemethoden gehanteerd en studies verschillen op basis van de gekozen prestatiemaat, de onderzochte populatie en het al dan niet opnemen van controlevariabelen. Deze studie analyseert data van de internationaal vergelijkende PIRLS-studie uit 2006. Ze wil hierbij onderzoeken of er een verband vastgesteld kan worden tussen de klasgrootte en de behaalde leesprestaties van Vlaamse leerlingen uit het vierde leerjaar basisonderwijs. Om rekening te houden met de hiërarchische structuur die aanwezig is in de data, wordt gebruik gemaakt van multilevelanalyses. Er worden modellen opgezet waarbij controlevariabelen opgenomen zijn voor relevante kenmerken op leerling-, klas-, en schoolniveau. Op basis van de resultaten wordt geconcludeerd dat er in geen van de gevallen een significant effect aanwezig is van de klasgrootte. Deze variabele blijkt geen voorspeller te zijn voor de resultaten die de leerlingen behalen op de leesvaardigheidstest.

Daarmee is in een keer de kracht zowel als de zwakte van dit soort onderzoek duidelijk.

De kracht van het onderzoek is de grootte van de steekproef en de kwaliteit van de gebruikte statistische methoden. Het gaat om 3.415 leerlingen uit het vierde leerjaar van het basisonderwijs, een representatieve steekproef van de populatie. Al ben ik een leek op het gebied van statistisch onderzoek, de methodiek lijkt mij heel degelijk en is in de scriptie en de bijlagen goed gedocumenteerd. De conclusies op basis van het materiaal en de statistische analyse zijn dan ook robuust. De Bondt is voorzichtig met het trekken van algemene conclusies en wijst er terecht op dat “uitspraken zeer moeilijk gegeneraliseerd kunnen worden” (De Bondt, 2012, p. 36).

De zwakte van dit onderzoek – en van vergelijkbare studies – is niet alleen dat het maar om een beperkte groep basisschoolkinderen gaat en dat alleen gekeken is naar cognitieve prestaties (in dit geval lezen). Wat me vooral dwars zit is dat het ver af staat van de dagelijkse praktijk in de klas en dat de interactie van kinderen en leerkrachten hoogstens indirect een rol speelt.

De data komen van de PIRLS (Progress in International Reading Literacy Study), een internationale vergelijkende studie naar leesprestaties in de vierde klas van het basisonderwijs. Ik vraag me af of prestaties op het gebied van lezen een goede maatstaf zijn voor leerprestaties op andere terreinen. Ik vraag me zelfs af of alleen cognitieve prestaties een goede maatstaf zijn voor het functioneren van een kind op school. Daarbij gaat het om factoren als motivatie, faalangst, welbevinden en onderpresteren, maar ook sociale, motorische en creatieve ontwikkeling (zie Ken Robinson, 2011), die met studies als de PIRLS niet worden gemeten. Kortom, dit soort studies geeft een heel beperkt beeld van het functioneren van leerlingen.

Juist die laatste, niet-cognitieve factoren, die maken dat een kind gelukkig is op school, hebben naar mijn mening een grotere voorspellende waarde voor succes. En dat zijn precies de dingen waar een goede docent invloed op heeft. En die invloed is groter wanneer de klassen kleiner zijn. Dat kunnen we ook zonder onderzoek wel bedenken en iedereen die langer dan een jaar voor de klas heeft gestaan kan dat uit eigen ervaring bevestigen. Een academisch onderzoeker zal tegenwerpen dat het maar om anecdotische aanwijzingen gaat. Maar dan is het zinnig er John Hattie (bijv. 2005) op na te lezen. In meerdere metastudies komt hij steeds weer tot de conclusie dat de kwaliteit van docenten de allesbepalende factor is voor het succes van kinderen op school. Die kwaliteit komt zonder twijfel beter tot zijn recht in kleinere klassen

Ik denk niet dat Sofie De Bondt de krantenkoppen in De Morgen en Trouw voor haar rekening wil nemen. Daarvoor zijn haar conclusies te voorzichtig. Het is te hopen dat de verantwoordelijke onderwijsbestuurders ook zo prudent omgaan met haar studie.

Waarom Onderzoek Onderwijs? Nou daarom dus.

Referenties

De Bondt, S. 2012. Heeft klasgrootte een effect op de leesvaardigheid van leerlingen in het 4e leerjaar basisonderwijs? – Analyse van de PIRLS 2006-data. Masterproef voorgelegd met het oog op het behalen van de graad van master in de Opleidings- en Onderwijswetenschappen. Universiteit Antwerpen, Instituut voor Onderwijs- en Informatiewetenschappen. Antwerpen. 52 pag. Link naar thesis.

Hattie, J. 2005 What is the nature of evidence that makes a difference to learning? Conference Paper. Australian Council for Educational Research. http://research.acer.edu.au/research_conference_2005/7

Robinson, K. 2011. Out of Our Minds: Learning to be Creative. Capstone. Chichester. E-book.

0 0 votes
Article Rating
Abonneren
Abonneren op
guest

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

7 Reacties
nieuwste
oudste meest gestemd
Inline Feedbacks
View all comments

About Dick van der Wateren

Als blogger en onderwijsauteur denk ik na over onderwijs en pedagogiek. In 2016 verscheen bij Uitgeverij Ten Brink mijn boek 'Verwondering' waarin ik een lans breek voor onderwijs op basis van vragen die leerlingen zelf bedenken. In 2020 verscheen mijn boek De Denkende Klas bij LannooCampus met praktische aanwijzingen om met leerlingen dieper te denken. Als vo-docent heb ik talentvolle en begaafde leerlingen begeleid die meer uitdaging nodig hebben, en leerlingen gecoacht met diverse problemen - onderpresteren, perfectionisme, levensvragen. Na een lang leven in het onderwijs en de wetenschap ben ik in 2017 een filosofische praktijk begonnen, De Verwondering, in Amsterdam. Daar heb ik gesprekken met volwassenen zowel als jongeren over levensvragen, zingeving, werk, studie, relaties.

Category

klasgrootte, onderwijs, onderzoek